1e in de serie over geloofsbelijdenis
Franciscus van Assisi heeft eens gezegd: ‘Preek het evangelie en gebruik daarbij – als het nodig is – woorden. Anders gezegd: Je verkondigt het evangelie vooral door wie je bent en door wat je doet. En een enkele keer heb je daar woorden bij nodig. Tja, met zo’n uitspraak kan ik als prediker wel inpakken. Een preek bestaat uit woorden! Volgens Franciscus hebben die dus maar een beperkte zeggingskracht. Maar misschien bedoelde hij nog iets anders met zijn uitspraak. Het kan líjken alsof woorden je vastleggen, alsof ze willen zeggen: Je moet precies dit en precies dat geloven. Dan worden woorden voorschriften. Dat is niet de bedoeling van de woorden van bijbel en geloofsbelijdenis. In de bijbel én ook in de geloofsbelijdenis, brengen woorden juist een gesprek op gang.
Met deze preek geef ik dus een voorzet voor een gesprek over de eerste woorden van de geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof’. Het eerste wat ik daarover kan zeggen, en wat ons als gelovigen met elkaar verbindt is dat ons leven een basis heeft. Die basis is niet van heipalen en gewapend beton, die basis onder ons leven is een gesprek, een relatie met God. God spreekt ons aan. Heel concreet wil dat zeggen: iemand doet iets, of iemand zegt iets, je hoort een tekst uit de bijbel, je zingt een lied en langzamerhand of zomaar ineens, krijgt dat betekenis voor je. Je wordt geraakt, je wordt aangesproken, en ontdekt: ja zo is het. Dit gaat over mij. Dit helpt mij. Je gaat erover nadenken en dan geef je er antwoord op. Het wordt een over en weer. God spreekt je aan. En jij geeft antwoord. Je doet er iets mee. Je komt in beweging.
Dat deed Abraham en dat deden alle gelovigen na hem. ‘Ik geloof’ betekent: Ik kom in beweging. Ik geef antwoord als God tot mij spreekt. God spreekt ons aan in verschillende gestalten, als God, in Jezus of door Zijn Geest. En altijd spreken zij troostende of bemoedigende woorden. Woorden waarin je ervaart: Ik word gezien, ik word gekend, ik doe ertoe, God wil dat het goed met me gaat. God spreekt ons ook vaak aan in zomaar iemand die wij ontmoeten. In wat die mens zegt, ervaar je ineens: door hem spreekt God tot mij, wat zij doet, dat komt van God. In hem, in haar ervaar ik de geest van God.
Een gesprek heeft nog een belangrijk kenmerk. Als je in gesprek bent met iemand ontdek je dat je de ander nooit helemaal kunt bevatten. Dan ontdek je: wie hij of zij is, het blijft een geheim. Zo is het ook in het gesprek met God. Wie God is blíjft een geheim. God kunnen we nooit echt bevatten. En zo is ook het geloof zélf niet in woorden te vangen, het is nooit helemaal vast te leggen. Het blijft dynamisch. Een over en weer. Het is levendig. Vol leven, vol beweging. Voor een gesprek moet je natuurlijk wel worden aangesproken. Je moet die woorden wel horen en je moet wel mensen tegenkomen, die die geest van God in zich hebben. Als je als kind die woorden regelmatig hoort en als je zulke ontmoetingen hebt, heb je een enorme pré. Maar je kunt op elke leeftijd beginnen met het luisteren naar die woorden. Zo nu en dan staat in Trouw een artikel van Stephan Sanders. Hij is op latere leeftijd gaan geloven. Als beginneling heeft hij er een gewoonte van gemaakt, om elke week naar de kerk te gaan. In het begin was dat lastig voor hem. Hij moest er zich toe zetten, Maar na enige tijd merkte hij dat die woorden tot hem gingen spreken, steeds meer. En hoe heilzaam dat voor hem was.
Het geloof heeft niet alleen een basis. Het heeft ook een doel. Wie gelooft gaat ergens naar toe. Die heeft een toekomst voor ogen. Heel mooi wordt dat verteld in de brief aan de Hebreeën. Daar staat: Door zijn geloof, ging Abraham, toen hij geroepen werd, op weg naar een plaats die hij in bezit zou krijgen, hij ging op weg zonder te weten waarheen’. Dat land was hem beloofd, maar het behoorde hem nog niet toe. Dat doel, dat wordt in de bijbel heel vaak genoemd. Daaruit blijkt wel hoe belangrijk het is.
Het wordt in de bijbel ook op heel verschillende manieren omschreven, daardoor kunnen al de verschillende facetten van die toekomst goed tot hun recht komen. Die toekomst wordt wel genoemd: het beloofde land, een land van melk en honing, het koninkrijk van God, Jeruzalem, of het nieuwe Jeruzalem, de komst van Jezus, leven met God, en ook wel gewoon: ‘leven’. Allemaal geven ze het doel van de gelovige aan: Een wereld waarin genoeg is voor iedereen, waar vrede is en gerechtigheid, waarin ons leven ‘heel’ is. Daar gaat het naar toe. Abraham en al die gelovigen na hem, zagen wat hun beloofd was geen werkelijkheid worden en toch: een glimp ervan – die hebben ze wel gezien. Dat horen we ook steeds over het koninkrijk van God. Jezus zegt: het is onder ons en tegelijkertijd is het iets wat we nog vóór ons hebben. Wie gelooft heeft een doel voor ogen. Dat doel is open. Dat doel – dat ligt altijd vóór ons.
Je hebt dus wel vertrouwen nodig. Misschien ís geloven wel vertrouwen. Je leeft in de werkelijkheid zoals die is –je bent gezond of niet, je hebt een baan of niet, je leeft in een land in vrede of niet. Daarmee moet je het doen: en daarin ga je op weg naar dat doel. Geloven kun je dus ook noemen ‘op weg gaan’. Die weg wordt ons gewezen in de bijbel. Dat is een heilzame weg. Een weg waarop ons leven en ons samenleven kan lukken. Die weg gaat iedere mens zelf. Die weg moet je zoeken. Al gaande ontdek je met enige regelmaat, dat je op een doodlopend spoor bent beland, of dat je een omweg bent ingeslagen, of dat je de weg helemaal kwijt bent geraakt.
Je denkt weleens – en misschien denk je dat nu wel – het wordt nooit wat met dat doel. Ik zie er niets van. Of: ik bak er niets van. Heeft het wel zin? Kan ik er niet net zo goed mee ophouden? Daarover zongen we in ons kyrielied 942.
‘Ik sta voor u in leegte en gemis.
Vreemd is uw naam, onvindbaar zijn uw wegen.
Zijt Gij de God bij wie mijn toekomst is?
Mijn dagen zijn door twijfel overmand,
Ik ben gevangen in mijn onvermogen’.
En in lied 802 zongen we:
Velen, die de moed begaf,
Blijven staan of dwalen af,
Hunkeren naar hun oude land,
Naar hoe het vroeger was.
Dat kennen we, daar weten we alles van.
Maar in lied 823 zongen we onszelf moed en vertrouwen in.
Gods woord geeft aan ons falen,
aan ons rusteloos zoeken en verdwalen,
Een onuitsprekelijke zin.
Geloven is een basis hebben en een toekomst, en tussen die twee op weg zijn. Geloven is dus niet alleen een over en weer. Het is ook een heen en weer. Het is één en al beweging. Er is nog een manier om te spreken over het geloof. Geloven is ook een nieuwe manier van zien. Wie gelooft, ziet de mens en de wereld anders. We lazen daarover in Joh 14. Jezus zegt daar: Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. In deze mens, in Jezus zie je, wie God is. In Jezus zie je God. Zo ziet Jezus ook ons: Hij ziet je zwakke kanten, maar hij ziet ook wie je in wezen bent: beeld van God, leerling van Jezus. Je kunt in zijn voetsporen gaan. Je kunt liefde geven, je kunt jezelf geven. Dat doe je al. Je kunt betrouwbaar zijn. Dat ben je nu. Wie gelooft ziet in de ander en in zichzelf: een mens met gekke en lastige kanten, maar vooral een mens die God in zich heeft. Als je God ziet als de grond van je wezen, zie je God ook als de grond van ál het zijn. Dan zie je de wereld, die ons is gegeven, als een groot wonder, waarin wij mogen leven, en dat wij mogen behoeden.
Lied 925, we zingen het straks, gaat over die nieuwe manier van zien. ‘Wek mijn zachtheid weer. Geef mij terug de ogen van een kind, Dat ik zie wat is. En mij toevertrouw. En het licht niet haat’.
Ik kom nog even terug op die uitspraak van Franciscus: ‘Preek het evangelie en als dat nodig mocht zijn, gebruik dan ook woorden. Ik heb nu toch weer woorden gebruikt. En eerlijk gezegd ben ik van plan om dat als prediker ook maar gewoon te blijven doen. In de bijbel begint alles met woorden. Met de woorden van God. Ik denk dat die woorden grote kracht hebben, als ze maar het gesprék op gang brengen. Ongetwijfeld bedoelde Franciscus met zijn uitspraak dat wij het goede nieuws van de bijbel, verreweg het meest overtuigend doorgeven door wie wij zijn en door wat wij doen. Wanneer de Geest van God, de geest van liefde in ons is, wanneer wij die kunnen ervaren in onszelf en anderen. Jezus zegt: dat kan. Dat gebeurt al. Dat kunnen wij, dankzij God. Want, met de woorden van lied 926:
Als gij niet zijt
De grond waarop ik sta
De bron waaruit ik put
De einder waar ik heenga-
Als Gij niet zijt
Waar blijf ík dan? Amen.
Lezingen: Deut 4 vers 31 t/m 39, Hebr 11,12 en 13 fragmenten, Joh 14 vers 9 t/m 14