3e in de serie over de geloofsbelijdenis
Apostolische geloofsbelijdenis: Schepper van hemel en aarde.
Geloofsbelijdenis van Nicea: Maker van alle dingen, zienlijke en onzienlijke
Geloofsbelijdenis van Constantinopel: Maker van hemel en aarde, van alle zienlijke en onzienlijke dingen.
Genesis 1- Gen 2:4, Lucas 8:22-25 en Ef 4:21-24
Als Jezus met zijn leerlingen in een bootje op het meer is, steekt er een storm op. Ze dreigen te zinken. Zulke ervaringen heeft iedereen weleens. Er komt soms zoveel over je heen dat je denkt dat je bezwijkt. Jezus doet niets. Hij slaapt. Als de leerlingen hem wakker maken is Jezus verwonderd. Waarom hebben jullie geen vertrouwen, zegt hij, ‘je hoeft niet bang te zijn, al gaat de storm te keer’. (Lied 935). En hij bestráft wind en water. Het wordt rustig, het wordt stil. Het gevaar is geweken. We kunnen léven.
De leerlingen vragen zich af: Wie ís toch deze dat zelfs de wind en het water hem gehoorzamen? Nu, dat is Christus, dat is God. Dat is wat God doet, altijd weer: In alles wat ons bedreigt, in alle stormen die over ons heen komen, schept God een ruimte waarin wij kunnen léven. Daarover gaat Genesis 1. In de chaos schept Hij een ruimte waarin wij kunnen leven. Ik mag mij weten in de schéppende aanwézigheid van die God, die met liefde naar mij kijkt en mij leven schenkt. Hij schept en herschept mij, ogenblik na ogenblik. Hier; nu. De aarde is woest en ledig, lezen we in Genesis 1, ‘Tohoewabohoe’ in het Hebreeuws. Bar en boos, woeste wateren, duisternis, onleefbaar.
God verandert die Tohoewaboe in een ruimte waar we kunnen leven. Daartoe brengt Hij drie beslissende scheidingen aan. Ten eerste begrenst Hij de duisternis. De duisternis blijft beperkt tot de nacht. Er is niet meer alléén duisternis. Er is nu ook een dag. Er is nu ook lícht.
In zijn verdere scheppingswerk volgt God dat ritme van dag en nacht. Elke dag werkt Hij verder aan zijn schepping. Elke dag wordt het als het ware steeds een stukje lichter op aarde
Steeds meer wordt de aarde een plek waar je kunt léven.
Daartoe maakt God nog een scheiding: tussen de wateren onder de aarde en de wateren boven de aarde: een gewelf, het firmament, de hemel. Er staat nu een hemel boven de aarde. Er zijn niet meer alleen maar wateren. Er is nu een hemel, die gebogen staat over de aarde.
Nog een derde scheiding brengt God aan: God verzamelt de wateren op één plaats. En dan komt aarde tevoorschijn, land, ruimte om te leven. Zo schept God orde in chaos en geweld, ruimte om te leven. Maar om te kunnen leven is voedsel nodig. Daarom laat God meteen na het tevoorschijn komen van het land, dat land begroeien met allerlei soorten planten.
Ook maakt God zon en maan. De zon voor de dag en de maan voor de nacht. Zij ordenen de tijd op aarde. Er ontstaan dagen en maanden en jaren. Er komt tijd, een ritme in de tijd, begin en einde, opgang en ondergang, gelegenheid om te groeien, te bloeien en te vergaan.
Alles wat leeft, leeft ín de tijd.
Nu zijn alle voorwaarden voor het leven geschapen. En nu volgen – op de laatste twee werkdagen van de week – de schepping van alle levende wezens: de dieren en de mensen.
En Gods schepping wordt voleindigd met de 7e dag. Dat is heel bijzonder. In al die verschillende scheppingsverhalen van al die verschillende culturen die er in de oudheid zijn, is er niet één die dat ook heeft: een zevende dag, een rustdag. Die 7e dag vind je alleen in de bijbel. Op deze dag rust God van zijn arbeid. Het ritme in de tijd wordt verder verfijnd. Zes dagen in de week zijn er om te werken, maar er is één dag in de week om afstand te nemen van ons werk, om uit te rusten en om ons te bezinnen op wie wij zijn, op wat wij doen en waarom wij dat doen. Er is één dag in de week waarop wij weer zien dat wij in verhouding staan tot God en waarop wij onszelf hervínden.
Zo schept God midden in chaos en geweld van de krachten van de natuur, een ruimte waarin wij kunnen leven. Hij maakt de aarde bewoonbaar. Niet chaos, geweld en duisternis hebben het voor het zeggen. God heeft het eerste én het laatste woord. Maar er is nog meer nodig om de aarde bewoonbaar te maken. Dan gaat het over ons menszijn. Wat is wezenlijk voor ons menszijn? God schept dieren en mensen. Ze delen dezelfde levensruimte,
Beide worden gezegend met vruchtbaarheid. Zowel dieren als mensen kunnen vruchtbaar zijn.
Maar de mensen krijgen nog een taak. In vers 26 en 28 van Gen 1 lezen wij: de mensen moeten heerschappij voeren over de dieren. Even tussen haakjes: Ze krijgen dus niet de taak om te heersen over andere mensen, Ook krijgen mannen niet de taak om te heersen over de vrouwen. De mensen krijgen de taak om te heersen over de dieren, En ook moeten zij de aarde onder hun gezag brengen. Die woorden roepen veel vragen en misverstanden op.
Hieronder zal ik daarover nog wat meer informatie geven.
Maar nu – kort dit: Dit heersen, de aarde bedwingen, onder ons gezag brengen, betekent zoiets als: regeren, sturen, leiden. Dat betekent:
-goed zorgen voor de aarde,
-ons niet laten overspoelen door de krachten van de natuur, maar die in goede banen leiden,
-op het juiste moment schakelen (Buber), in de goede versnelling zetten.
Concreet:
-Doen wat nodig is voor het welzijn van de dieren.
-De risico’s van natuurrampen inperken.
-Dijken aanleggen als wind en water ons samenleven bedreigen.
-Niet het milieu schaden,
-En als dat onverhoopt toch is gebeurd, maatregelen nemen om het te herstellen.
Dat is de opgave die de mens krijgt.
Er is nóg iets, De mens wordt gemachtigd om dat te doen op een speciale manier. Namelijk: als beeld en gelijkenis van Gód. De mens u en ik – wij krijgen de opdracht om God te vertegenwoordigen. Wij worden vertegenwoordigers, representanten van God. In andere culturen kreeg alleen de koning deze opdracht. In de bijbel krijgt ieder mens deze opdracht. Dat is een revolutionair verschil. Ieder mens, man of vrouw, wit of zwart, koning of boer, autochtoon of allochtoon, ieder mens is plaatsbekleder van God. Dat geeft ieder mens ook nog eens waardigheid. God zelf geeft ons deze waardigheid. God zelf machtigt ons om Hem te vertegenwoordigen. Het is een waardigheid die niemand je kan afnemen en die je nooit kunt verliezen. U begrijpt, als jij je bewust bent van deze waardigheid, helpt je dat om – hoe je er ook aan toe bent – jezelf en de ander hoog te achten. Jijbent, hij, zij is vertegenwoordiger van God.
Al met al ontstaat er dus een rolverdeling: God is de schepper. Hij maakt de wereld tot een leefbare aarde. De mens moet die aarde onderhouden en bewaren. Hiermee krijgt de mens een grote verantwoordelijkheid, Wij krijgen de opdracht om te zorgen, dat Gods goede schepping goed blijft. Nu en in de toekomst. Dat is de zín van dat regeren van de mens.
Én dat stelt grénzen aan het regeren van de mens. Nog een ding in het bijzonder wordt over de mens gezegd. De mens wordt geschapen als man en vrouw. Dat geldt alleen voor de mens. Alleen de mens heeft er weet van dat hij man is, en dat zij vrouw is. Hiermee worden seksuele accenten gezet. Ook dat is ongebruikelijk in andere scheppingsverhalen. De mensen worden geschapen als man of als vrouw. Dat heeft te maken met voortplanting, maar dat betekent ook dat mensen zijn bestemd als sociale wezens. Ze zijn op gemeenschap aangewezen. Ze hebben elkaar nodig. Mensen zijn man en vrouw. Ze staan beiden in dezelfde verhouding tot God. Ze zijn volkomen gelijkwaardig. Beiden zijn op dezelfde wijze ‘beeld van God’. In de chaos en het geweld van de tohoewabohoe schept God een hemel boven de aarde. Hij maakt scheiding tussen duisternis en licht, tussen wateren en land, en Hij maakt de mens tot Zíjn vertegenwoordiger. Hij maakt de aarde bewoonbaar.
Daarover gaat het ook in Lukas 8. De storm op het meer is een symbool van de chaos die steeds weer terugkeert in de wereld. God brengt die chaos tot bedaren. Hij schept rust en ruimte. Wij kunnen leven. Dat horen we ook in de brief Paulus aan de Efeziërs (Ef 4). Vaak zijn wij het zelf die chaos en duisternis veroorzaken. Maar God stuurt ons zijn Geest om ons te vernieuwen, steeds weer. God schept en herschept ons in Christus en in Zijn Geest.
Hierover zingen we ook in talloze psalmen en liederen. Met de woorden van één daarvan wil ik besluiten (lied 763)
‘Zij zullen de wereld bewonen, Zij namen het wonder ter hand.
……..
God maakt de hoogte begaanbaar, En Hij baant een weg door de zee.’
Wij – wij mensen – kunnen die weg door de zee gaan. Wij kunnen het wonder ter hand nemen, en mee werken met God aan een bewoonbare aarde. Dat is onze roeping: ons toe te vertrouwen aan deze God, en Hem te vertegenwoordigen.
‘Van alle vier einden der aarde brengt Hij zich een volk bijeen’.
En dan:
‘De hemel roept uit Halleluja, De aarde brengt leven tot stand,
De bergen bezwijken van vreugde. De wereld wordt vaderland.
Dan: dan zullen de volkeren weten, Dat Hij bij de mensen woont.’
Amen.
7e in de serie over de geloofsbelijdenis.
Apostolische geloofsbelijdenis: Schepper van hemel en aarde.
Geloofsbelijdenis van Nicea: Maker van alle dingen, zienlijke en onzienlijke
Geloofsbelijdenis van Constantinopel: Maker van hemel en aarde, van alle zienlijke en onzienlijke dingen.
Genesis 1- Gen 2:4, Lucas 8:22-25 en Ef 4:21-24
Nadere informatie
Ignatius van Loyola schreef eens: ‘Er zijn maar weinig mensen die beseffen wat God met hen kan doen, als ze op God vertrouwen, zichzelf volledig aan Hem overgeven, en zich laten omvormen door zijn genade.’
‘Religie is het weer verbinden van verbroken betrekkingen tussen ons en ons ware zelf, tussen ons en alle anderen en tussen ons en het grote Geheim’.
‘Aspekte der Bibel’ door Hans-Joachim Simm, Herder 2017.
Matthias Köckert: Wie Gott die Menschen und die Tiere schuf. Blz 27 e.v.
Onze lezingen vertellen ons wat geen geschiedeniswetenschap en geen natuurwetenschap ons kunnen vertellen. Ze geven geen natuurwetenschappelijke of historische verklaring van het ontstaan van de aarde. Wij mogen de Bijbelverhalen niet ondergeschikt maken aan de biologie of de natuurkunde. De Bijbelverhalen spreken van dat wat ‘nooit zo geweest is en altijd zo is’. Ze vertellen over de eerste mensen en daarmee vertellen ze iets over de mensen van alle tijden en van alle landen. Ze vertellen over Adam en Eva en zeggen: kijk, zo ben jij, ook al heb je een andere naam en is er geen slang die tot je spreekt. Deze geschiedenissen gaan over de vraag: ‘wat is de mens’ en waartoe is hij op aarde. Dat zijn vragen die ons ook nu bezighouden. De antwoorden geven ook ons nu stof om over na te denken.
In de Bijbel staan twee scheppingsverhalen.
1e: Genesis 1-2:4. Dit maakt deel uit van een omvangrijk werk dat – in grote lijnen – omvat Gen 1 t/m Exodus 25-40.
Genesis 1 is als een lied met een steeds weer terugkerend refrein: Het was avond en het was morgen, de…dag. En is tegelijkertijd een precieze onderscheiding tussen de verschillende scheppingswerken.
Genesis 2 en 3 is geschreven door een begenadigd verteller. In een wereld die niet de onze is, ensceneert hij een paradijselijke boomgaard met de eerste mens en de dieren.
Wij horen hoe God met hen spreekt, we zien hoe de mensen uiteindelijk de tuin moeten verlaten. Nu zijn ze, waar wij ons sindsdien bevinden, in een wereld waarin we met pijn kinderen baren en in het zweet van ons aanzijn ons brood eten.
De beide vertellingen zijn heel verschillend, maar beide vertellen ze ons over ons menszijn in onze wereld. Daarom kwamen beide terecht in de joodse Torah, waarschijnlijk rond 500 voor Christus, en zo zijn ze deel geworden van de Christelijke bijbel.
In de verzen 26 en 28 krijgt de mens de opdracht te heersen over de dieren en de aarde te onderwerpen.
Die vertaling komt bij Luther vandaan. Dat heeft geleid tot het misverstand, dat het scheppingsverhaal ons aanzet tot uitbuiting van de aarde. Nu heeft dat woord ‘heersen’ meerdere kanten
Inderdaad een ‘gewelddadige’ kant. Dat heeft te maken met het feit dat men in de oudheid het bewerken van het land, het ploegen, in zekere zin als iets gewelddadigs heeft ervaren. Tegelijkertijd realiseerde men zich ook: alleen als je de aarde cultiveert, kun je haar als levensruimte bewaren.
Dus met dit woord ‘heersen’ was niet de uitbuiting en verstoring van de aarde bedoeld.
Dat zou ook in tegenspraak zijn met de strekking van heel Genesis 1: waar het juist gaat over het schéppen van levensruimte voor de mens en niet over het verwoésten van levensruimte voor de mens.
De Naardense Bijbel zegt: ‘laten zij neerdalen bij de dieren en de aarde bedwingen.
De bekende Duitse vertaling van Martin Buber (die dicht bij de Hebreeuwse grondtekst blijft) heeft het over ‘onder het gezag brengen van’, en over ‘schakelen’.