Wanneer spreken we eigenlijk over hoop? Ik denk niet: als alles goed gaat. Hoop komt ter sprake als het niet zo goed gaat, als je twijfels hebt of als je bang bent. Je bent ziek. Je hoopt dat je gauw beter wordt. Je zit in de put. Je hoopt dat je er gauw weer uitkomt. Je hebt geen baan en de arbeidsmarkt is ook al niet gunstig. Je hoopt dat je toch een kans krijgt. Het lijkt erop dat hoop ontstaat als het moeilijk is.
Nu leven wij in een enorme welstand. Met ons gaat het goed. We zijn super fit, we lopen en fietsen harder en verder dan anderen. We amuseren ons meer dan welke generatie voor ons dan ook. We bezoeken pretparken, we maken veel en verre reizen, we leveren enorme prestaties op ons werk, we hebben het ene succes na het andere en we vieren elk weekend feest. Dat is de cultuur van onze moderne maatschappij. De Vlaamse psychiater Dirk de Wachter noemt dit de ‘leukigheidscultuur’. En – zegt De Wachter erbij – daarom hebben psychiaters het zo druk en daarom slikken meer mensen dan ooit antidepressiva en pepmiddelen.
Want wij ontkennen het lijden. We denken dat het leven altijd alleen maar leuk moet zijn en als het dan eens ongemakkelijk is, dan kunnen we dat niet verdragen. Lijden mag er niet zijn. Lijden ‘is’ er niet. Dat is onze situatie. Laten we eens kijken hoe de situatie is in onze Bijbelteksten.
In de tijd van Ezechiël was Nebukadnezar de machtige koning van het grote Babylonische wereldrijk. Hij veroverde veel landen, waaronder Israël. In 587 werden Jeruzalem en de tempel verwoest. Het overgrote deel van de bevolking werd in ballingschap gevoerd. Ik stel me het zo voor - zoals de situatie in Syrië nu is of in de landen in Afrika waar honger heerst.
Als Ezechiël deze situatie tot zich door laat dringen, dan komt hij tot een huiveringwekkende conclusie. Hij zegt: Het volk Israël lijkt wel op een dal vol verdorde beenderen: onze botten zijn verdord, onze hoop is vervlogen, onze levensdraad is afgesneden. Het is niets meer, het volk Israël. En het wordt nooit meer wat. Ezechiël kent het lijden. Hij ziet de ernst ervan onder ogen. Zo is het bij Ezechiël.
En bij Jezus? Jezus was de goedheid zelve, en toch: op de avond voor zijn overlevering toen hij doodsbang was, en hij zijn leerlingen vroeg met hem te waken, wáren zij er niét. Hij werd overgeleverd door een kus van één van zijn leerlingen. Na zijn overlevering lieten zijn vrienden hem in de steek. Zelfs zijn meest toegewijde leerling ontkende, dat hij bij hem hoorde. De geestelijke leiders van zijn volk wilden Jezus uit de weg ruimen, en de wereldlijke heerser, Pilatus, gaf bevel om het vonnis uit te voeren. Het volk dat eerst achter Jezus aanliep, schreeuwt nu: ‘kruisigt hem, kruisigt hem’ en toén Jezus eenmaal was veroordeeld, werd hij gemarteld en bespot. Hij werd gekruisigd. Hij is gestorven en begraven. En nu gaan de vrouwen naar zijn graf om zijn dode lichaam te balsemen. Geen spoor van onze leukigheidscultuur. Jezus kent het lijden. Hij ervaart het aan den lijve.
Toch is er in al dat lijden in deze teksten hoop. Ezechiël ziet dat vreselijke visioen van die verdorde beenderen, maar in dat visioen hoort hij de stem van God die tot hem spreekt. Hij zegt: God zal jullie adem geven. Zodat jullie tot leven komen. En dan gebeurt het: de botten komen in beweging, ze buigen zich naar elkaar toe, pezen hechten zich aan, vlees groeit, huid trekt over de botten, en het allerbelangrijkste: ze krijgen de geest, de adem van God. Ze worden weer mensen, ze krijgen nieuw leven. En God zegt: Zo zal het met jullie gaan. Ik zal jullie graven openen. Ik laat jullie uit je graven komen. Ik zal jullie mijn adem geven, zodat jullie weer tot leven komen. Mijn geest, mijn adem maakt nieuwe mensen van jullie. Ook in het evangelie ontstaat hoop midden in het lijden. Direct al aan het begin krijgen we daar signalen van. Het is de eerste dag van de week. Het is vroeg. De zon komt op. En: de steen voor het graf is weg, de deur van het graf is open. Jezus is niet in het gráf.
De teksten van Ezechiël en Markus geven ons hoop. Niet omdat ze beloven ons lijden weg te nemen, maar omdat ze het lijden onder ogen zien. Een leven zonder lijden bestaat niet.
Leed in welke vorm dan ook kan ons zomaar overkomen. Hongersnood, oorlog, ongelukken. Onze geliefde kan wegvallen of vertrekken. We kunnen ziek worden. We kunnen zelfs doodgaan. Er kan ons van alles overkomen en we maken het elkaar vaak moeilijk. Denk maar aan wat Jezus werd aangedaan zelfs door zijn beste vrienden. Ze deden het voordat ze er erg in hadden.
In Ezechiël en Marcus worden we geconfronteerd met wie we zijn en met onze duistere kanten en juist daarin, en pas als we die onder ogen zien, ontstaat er hoop. Ik las een prachtige uitspraak van de Middeleeuwse Duitse mystica Hildegard van Bingen. Zij zegt:
‘Je gaat de deur van het leven pas binnen als je de pijn van het leven bij je binnenlaat’.
Pas als je de werkelijkheid van het leven mét al zijn moeilijkheden onder ogen ziet, pas dan ontdek je wat leven ís, pas dan ontdek je wat hoop geeft.
Wat is dan die hoop, die we hier krijgen. Wat houdt die hoop eigenlijk in? Bij Ezechiël is het de geest van God. Geest, wind en adem is in het Hebreeuws hetzelfde woord. Die Geest van God, die waait – die brengt je in beweging. Die adem je in en uit. Die geeft je leven. Die dode botten gaan weer leven door de Geest van God. Wat is de hoop die we in het evangelie krijgen? Dat is: Jezus leeft. Hij is, net als de ballingen bij Ezechiël door lijden en dood heengegaan en Hij leeft. Jezus is hier niet, zegt de engel. Hij gaat u voor naar Galilea. Dat wil zeggen: in het gewone leven, daar waar wij wonen en werken, in ons gewone leven.
Dáár gaat Hij ons vóór.
De leukigheidscultuur van ons - Ik dacht: dat is eigenlijk een nepwereld. Het is een schijnwereld. Met Pasen worden we daaruit bevrijd. We worden verlost. We kunnen de werkelijkheid onder ogen zien. De werkelijkheid met al z’n vreugde en met al z’n verdriet en in dat alles kunnen we gaan op de weg, die Jezus voor ons uit ging. Hij gaf zijn leven uit liefde. Dat deed Hij voor ons. Zo laat Hij ons de weg zien, die wij kunnen gaan, de weg die leven geeft. We kunnen óns kruis op ons nemen en Hem volgen. ‘Wie zijn leven wil behouden’, zei Jezus, ‘zal het verliezen, maar wie het verliest omwille van mij en het evangelie zal het behouden’. Zo roept Hij ons op om ons leven op een nieuwe manier te gaan leiden. Dit leven anders. ‘Doe de oude desem weg en wees als nieuw deeg. U bent immers als ongedesemd brood omdat ons pesachlam, Christus, is geslacht. Laten we daarom het feest niet vieren met de oude desem van kwaad en ontucht, maar met het ongedesemde brood van reinheid en waarheid’. We gaan de nacht door naar een nieuw begin.
Ook al ben je niet top fit, ook al loop je niet zo hard, ook al heb je geen succes, ook al heb je niet elk weekend een feest, ook al ergeren je collega’s zich aan jou en jij je aan je collega’s. Ook al hebben al je vrienden je verlaten, ook al ben je gescheiden of heb je je kinderen niet goed opgevoed, zelfs al doe je alles fout, dan nog kun je Jezus volgen op zijn weg. Op die weg wordt het lijden niet ontkend, die weg gaat niet om het lijden heen, die weg gaat dwars door het lijden heen. Je wordt niet meer vastgepind op wat je allemaal verkeerd doet. Je pint jezelf niet meer vast op alles wat je verkeerd doet, maar de deur van het graf staat open, de deur naar het leven, naar een nieuw bestaan: de deur naar wie jij kunt zijn. Bevrijd van de angst en verzoend met je zelf, verzoend met elkaar, verzoend met God, kun je Jezus volgen in zijn leven van liefde en dienstbaarheid. Een leven dat het leven is van de Geest van God zelf. Dat geeft hoop.
Wie Jezus volgt op zijn weg, die zal leven. Dat is in de bijbel léven, echt leven: leven in navolging van Jezus. Dat is het nieuwe leven van Pasen, in de afgelopen 40 dagen zijn we daar stukje bij beetje en met vallen en opstaan naar toe geleefd. Deze dagen van Pasen hebben we het ervaren. We zijn de nacht doorgegaan, naar een nieuw begin van elkaar liefhebben, dienstbaar zijn aan elkaars welzijn en samen delen.
‘We gaan de deur van het leven binnen.’ Amen.
Marcus 16 vers 1-8 en Ez 37 vers 1-14