Preek voor zondag 19 mei 2019.
Johannes 13 vers 31-35 en Deut 6 vers 1-9
Als er een misstand is in een kerk weten buitenstaanders precies wat eraan mankeert: liefde! Zelfs mensen die niets weten over het geloof, weten wel dat het te maken heeft met liéfde. Ze hebben nog gelijk ook.
De teksten uit het leesrooster voor deze zondag zijn uit Deuteronomium 6 – uit de afscheidsrede van Mozes en uit Johannes 13 – uit de afscheidsrede van Jezus. Prachtige teksten voor mijn op één na laatste preek, want ze gaan over de kérn van het geloof: de liéfde. Jezus zegt hier: ‘Heb elkaar lief’.
Liefde in de Bijbel begint met de liefde van God voor ons. In het Oude Testament horen we
dat God tot in zijn ingewanden bewogen is, als het ook maar één van zijn mensen niet goed gaat. Onvermoeibaar doet Hij alles wat Hij kan, opdat het hen wél goed zal gaan. Zijn liefde voor de mensen is als die van een Vader voor zijn kind, en als die van een minnaar voor zijn bruid.
Ook in het Nieuwe Testament begint alles met de liefde van God voor ons. Die liefde wordt zichtbaar in Jezus. In Johannes 13 zegt Jezus: ‘Ik heb jullie liefgehad’. Ze staan er vol van: de evangeliën – met verhalen over de liefde die Jezus verspreidt. Vlak vóór óns tekstfragment,
viert Jezus met zijn leerlingen zijn laatste maaltijd, het Pesach, het Paasmaal. Hij geeft hen brood en wijn, ten teken dat Hij bij hen is, en hen voedt met zijn liefde. En alsof dat nog niet duidelijk genoeg is, wast Hij hen vóór de maaltijd ook nog de voeten, opdat zij het ook doen:
liefde verspreiden en elkaar dienen. Alles wat in de Bijbel wordt gezegd over de liefde, begint met de liefde van God voor ons.
Het klinkt zo simpel, maar het is zo moeilijk!
Zo’n twíntig geleden zei een trouwe kerkgangster, een schat van een vrouw: ‘Ik kan niet geloven dat God van mij houdt’. Die uitspraak sloeg bij mij in als een bom. Waarom? Omdat ik het herkén. Geloof ík écht, dat God van mij houdt? Wat betékent het eigenlijk, als je dat zegt?
Ik denk dat het betekent, dat je jezélf accepteert zoals je bent, dat je als het ware ‘thuis bent bij jezelf’. Je weet, dat je in allerlei opzichten onvolmaakt bent, en tekortschiet en toch ben je happy met jezelf. Als je gelooft dat God van je houdt, houd je ook van jezelf en kun je jezelf accepteren zoals je bent.
Dat is niet zomaar gemakkelijk. Een andere vrouw, ook een schat, een leuke vrouw, met humor, liefdevol, zorgzaam en trouw, iemand die in haar beroep veel voor anderen betekent, zei deze week tegen mij: ‘mijn oúders waren lieverds, maar ík heb nét hun sléchte eigenschappen geërfd’. Een andere mevrouw, die had meegedaan aan een tv-programma,
waarin mensen met overgewicht, worden geholpen om af te vallen-zei deze week in de krant: ‘Ik vond mezelf waardeloos. Ik zat vol zelfhaat. Oók toen ik 60 kilo was afgevallen.
Dáár iets aan veranderen, dat is tién keer zo belángrijk! Én dat is tien keer zo moeilijk’.
Jezelf liefhebben zoals je bent, geloven dat God van je houdt zoals je bent, dat gaat niet zomaar vanzelf. Daarover gaat het kruis.
Jezus spreekt met zijn leerlingen over de liefde, ná de maaltijd en vóór zijn kruisiging.
Liefde en het kruis hebben met elkaar te maken. Het kruis gaat over onze zwakten en onze tekortkomingen. Die hébben we. Dat zijn krachten die tegen de liefde ingaan. Maar al die tégenkrachten van de liefde, heeft Jezus ópgenomen in Zijn liefde. Zijn liefde heeft die tégenkrachten overwónnen. Ze zijn, mét hem, gestorven aan het kruis.
En daardoor kunnen wij, ondanks ónze ónvolkomenheden tóch Gods liefde verspreiden.
Wij máken ons schuldig, we schieten tekort, we doen elkaar pijn en toch houdt God van ons zoals we zijn, en toch wil God óns gebruiken, om Zíjn liefde te verspreiden.
De theoloog Paul Tillich zegt: ‘we verachten onszelf om onze zwakheden. We denken: waarom heb ik geen karakter getoond. Waarom ben ik mezelf niet trouw gebleven. Hoe kon ik zo onverschillig zijn. Hoe kon ik zo vijandig zijn. De dwangmatigheden die we al jaren proberen te bestrijden, hebben we nog steeds. We worden wanhopig van onszelf.
‘En dan’, zegt Tillich, ‘is daar het kruis. En het is alsof een licht doorbreekt. Alsof een stem tegen je zegt: je bent geaccepteerd zoals je bent, door dat wat groter is dan jezelf. Vraag je niet af hoe dat kan, maar accepteer het.
Aan het kruis zie je de grootheid van de liefde van God. Aan het kruis zie je de heerlijkheid daarvan. Het kruis is iets wat ‘heerlijk’ is. Het is pure genade: je ervaart, dat je geliefd bent zoals je bent. Dat verandert alles. Alles valt op zijn plaats. In en ondanks alles, ben ik geliefd,
en kan ík Góds liefde verspreiden.
Ernst was vorige week voor zijn werk in Zwitserland. In een kerkje vond hij daar een bundeltje gebeden. En geloof het of geloof het niet: de allereerste tekst in dit boekje heet:
‘houd van mij, zoals je bent’. Er staat bij: bemoedigende woorden van Jezus aan jou.
Een paar regels eruit: ‘Ik ken je ellende, je strijd, de kwellingen van je ziel, de zwakke plekken van je lichaam. Ik weet dat je vaak laf bent, ik ken je zonden en toch zeg ik je: geef mij je hart, houd van mij zoals je bent. Als je wacht tot je een engel bent, zul je me nooit liefhebben. Je wijsheid, je talenten heb ik niet nodig. Alleen dít is belangrijk: dat je alles met liéfde doet. Maak je geen zorgen dat je geen deugden hebt. Ik schenk je de mijne. Als je mij je liefde schenkt, zul je veel meer kunnen liefhebben, dan je ooit kunt dromen.
Het is nu wel duidelijk waarom die liefde van God-voor-ons zo belangrijk is. Als je je geliefd weet, dan ben je thuis bij jezelf. Dan doe je de dingen niet omdat anderen dat willen, maar vanuit je zelf. Dan is er ook zoveel ruimte en vrijheid in je, en om je heen
dat ook anderen zich thuis kunnen voelen bij jou. De liefde voor God, jezelf en de ander, zijn één.
Johannes van het Kruis, een kerkleraar en heilige uit de Middeleeuwen zegt: ‘in die liefde kun je van mensen houden zoals ze zijn’. In de gemeente van Christus gaat het dus niet meer over sympathie of antipathie, of wel of niet een klik hebben met iemand, of iemand wel of niet mogen. Daar kijk je door iemands uiterlijke charmes heen. Dan ben je zo vrij, dat je van mensen kunt houden zoals ze zijn. Dan zie je de kern van hun persoonlijkheid, die schat van goedheid, die schuilt in de diepte van het hart van de ander.
Daarmee ben ik, bij een spreuk van François Haverschmidt, u als Schiedammers welbekend.
Die spreuk hangt daar – bij de toren – aan de muur. Die spreuk luidt: ‘steek af in de diepte van het mensenhart, om de schat die daar schuilt tevoorschijn te helpen brengen’.
Als u in de toekomst eens moeite hebt met iemand, loop dan eens naar die plaat en lees
dat in de diepte van het hart van die ander een schat ligt, en dat jíj misschien kunt hélpen, die schat tevóórschijn te brengen. En als je in de toekomst weer eens wanhoopt aan jezelf,
lees dan die tekst ook: want dan zie je weer, dat ook in de diepte van jouw hart een schat ligt, en dan kun je vast ook weer bedenken, wat je daarmee kunt doen.
De liefde voor God, jezelf en de ander, zijn één. Al die soorten liefde versterken elkaar.
Dat is de liefde die kenmerkend is voor de gemeente van Christus: we kennen elkaar met alles erop en eraan én we houden van elkaar. Aan jullie liefde voor elkaar, zegt Jezus, zal iedereen zien, dat jullie mijn leerlingen zijn.
Buitenstaanders zien het als die liefde er niet is. Gelukkig zien ze soms óók, dat die liefde er wél is. Toevallig zag ik de laatste aflevering van ‘De Luizenmoeder’, een tv-serie met zo’n 4 miljoen kijkers, dus misschien hebt u het ook gezien. Het speelt zich af op basisschool, de Klimop (Klim-óp). In de laatste aflevering vertelt juf Ank, de juf van groep drie, dat ze weggaat. Ze heeft gesolliciteerd op een christelijke school, ‘omdat daar meer geloof, hoop en liefde is dan op de Klimop. Op de Klimop mag niemand falen en niemand steunt of vertrouwt elkaar, omdat er geen enkel besef meer is, van een gróter geheel.’ Juf Ank heeft er genoég van. Zij kiest voor geloof, hoop en liefde. En dat was géén programma van een christelijke omroep.
Zou het dan toch zichtbaar worden – die liefde van God, die gelovigen uitstralen – hoe onvolkomen die liefde ook is?
Met de woorden van lied 799 zeg ik: ‘Wij moesten het maar wagen’ – die liefde – ’t is wél het wágen wáard’. Amen.