Palmzondag
Alle vier de evangelisten, Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes – allemaal vertellen ze over de intocht van Jezus in Jeruzalem en elk jaar op Palmzondag lezen we daarover. Het is ondenkbaar om dat niet te doen. Waarom is dat? Waarom is die intocht van Jezus in Jeruzalem zo belangrijk?
Dat is: omdat het in de bijbel altijd naar Jerúzalem toe gaat. Leven is op weg gaan. Gelovig leven is op weg gaan. En het eindpunt van al onze wegen is Jeruzalem. Dat was al zo in het Oude Testament, dat is zo bij Jezus, dat is zo bij zijn volgelingen, alle eeuwen door en dat is zo bij ons, zijn volgelingen nu. De weg – al onze wegen leiden naar Jeruzalem. Daar moet het heen gaan.
Als Jeruzalem het doel van onze reis is moeten we natuurlijk wel weten wat Jeruzalem is en waar Jeruzalem voor staat. Vergeet u even die stad, op 32 graden noorderbreedte en 35 graden oosterlengte, die stad, waar al zo lang zoveel om te doen is.
In de kerk baseren wij ons op de bijbel en niet op de politiek van welk land dan ook. Wij gaan uit van wat de bijbel zegt over Jeruzalem. In de bijbel komt Jeruzalem vaak en op veel verschillende manieren ter sprake. Het ene beeld van Jeruzalem is nog mooier dan het andere. Vandaag wil ik graag een paar van die beelden met u bekijken.
Het eerste is het beeld van de bruid. Jeruzalem wordt wel genoemd de ‘bruid van onze Heer’. Bruid en bruidegom komen we vaker tegen in de bijbel. In het Oude Testament is God de bruidegom en het volk Israël de bruid. Bij ‘bruid’ en ‘bruidegom’ denken we aan liefde. Ze houden van elkaar. Er is iets tussen hen waar niemand aan kan komen. Ze kiezen ervoor om zich aan elkaar te verbinden.
Ze zijn ook elkaars tegenover. Ze durven elkaar aan te spreken als er iets niet goed gaat en ze láten zich door elkaar gezeggen. Samen knokken ze zich door moeilijke tijden heen en samen genieten ze van de vreugde die hun liefde hen brengt. Dat geldt voor een huwelijk. Dat geldt voor het huwelijk tussen God en mensen.
Jeruzalem – dat is de bruid van onze Heer. Daar wordt het verbond gesloten tussen God en mensen. Het is het hoogtepunt van de intieme liefdesband tussen God en mens. Jezus gaat in tot zijn bruid.
Jeruzalem is ook de stad van Koning David.
In de bijbel is David de vredevorst, de koning die vrede brengt. Even afgezien van andere, minder fraaie dingen, die de echte David ook deed – als het in de bijbel gaat over het koningschap van David – dan gaat het over een rijk van vrede en gerechtigheid.
Jezus is een afstammeling, een zoon van David. Net als David brengt Hij vrede en gerechtigheid. Daarom roepen de mensen in Jeruzalem Jezus toe: ‘Gezegend het komende koninkrijk van onze vader David’. Zij weten, érgens weten zij: Jezus laat ons zien hoe gerechtigheid gedaan wordt. Hij laat ons zien hoe er vrede komt. Als Hij kóning wordt, dan wordt er recht gedaan. Dan zal er vrede zijn.
Dat is nóg een beeld waarmee de bijbel ons duidelijk maakt wat Jeruzalem is. Jeruzalem is de stad waar Jezus koning is.
Een koning – een koning. Ik weet dat er hier mensen zijn, die allergisch zijn voor het woord koning. Misschien hebt u daar niet zoveel mee – met het koningschap. In ieder geval niet met het koningschap zoals wij ons dat voorstellen. Ik heb het nu niet over de manier waarop ons koningshuis het koningschap gestalte geeft. Ik heb het over het koningschap in het algemeen.
Bij koningschap denken wij aan rijkdom, aan pracht en praal, aan uiterlijk vertoon, aan macht. Een dergelijk koningschap zien we echt niet bij alle koningen. En ook zien we het niet alléén bij koningen. We zien dat ook bij bepaalde presidenten of bij directeuren van bedrijven en organisaties.
Koningen en koninkjes – het zijn allemaal mensen, die zich laten voorstaan op hun machtspositie en die alles doen om die te handhaven. Ze aarzelen niet om anderen te gebruiken en te vernederen voor hun eigen doeleinden. Het zijn mensen die denken dat ze zich alles kunnen permitteren en die niet eens zién, dat dat ten koste gaat van anderen.
Bij koningschap denken we aan hooggeplaatsten en ondergeschikten, aan macht van enkelen over velen. We associëren het met patserig en hufterig gedrag, of met een soap waarin het ene schandaal het andere opvolgt.
Ik denk dat iedereen wel ervaringen heeft met zulke ‘koningen’. In de politiek, op het werk, misschien wel in de kerk en misschien zélfs wel in het gezin. Tegenwoordig hoor ik zélfs weleens dat sommige kinderen al zulke koninkjes zijn!
Vergeet u zulk koningschap. Het koningschap van Jezus is anders. Het koningschap van Jezus is het tegendeel van het koningschap wat wij ons voorstellen. De kroon van Jezus is niet bezet met kostbare edelstenen maar met doornen. Hij rijdt niet, zoals vorsten dat normaliter doen: hoog te paard, of in een luxe limousine. Hij rijdt op een ezel.
Die ezel van hem is nog nooit bereden. Die ezel is dus niet gefokt en getraind in koninklijke stallen, maar die is toegewijd aan de tempel en dus aan de dienst aan God. Want wat gebruikt wordt voor de dienst in de tempel, mag niet eerder voor iets anders gebruikt zijn.
Als Jezus koning wordt genoemd, weten we dus dat Hij volkomen is toegewijd aan de dienst aan God. Daarom roepen de mensen: Gezegend Hij, die komt in de naam van de Heer.
Als we al deze beelden samennemen:
Bruid en bruidegom, vrede en gerechtigheid, een koningschap dat is toegewijd aan God
dan weten we: Jeruzalem is de stad waar de liefde van God voor mensen zichtbaar wordt.
Én: waar de liefde van God wordt beantwoord met de liefde van de mensen.
Dat is wat Jezus doet in Jeruzalem. Hij beantwoordt die liefde van God. Hij geeft zichzelf. Hij geeft en vergeeft.
Dat is het bijbelse Jeruzalem: elke plek waar mensen bewogen zijn om het lot van anderen,
waar ze het lijden van anderen zien en delen, waar mensen zichzelf geven, waar ze vergeven. Dat is in de bijbel Jeruzalem. De stad waar God en mens zich aan elkaar verbinden.
Daarom zongen we lied 737. ‘Jeruzalem – Dat is de stad waar ik thuis ben. Ja – ik kan thuis zijn op aarde, als we zo met elkaar leven. Als dat toch eens waar zou zijn: Jeruzalem: de stad waar mijn vader en mijn moeder thuis waren, de stad waar mijn kinderen en waar hun kinderen thuis zullen zijn.
‘Daar is geen pijn, geen verdriet, geen ziekte, geen ongeluk, geen dood, geen afgunst en geen nijd, geen boze duivel, geen gevaar en geen gebrek aan brood’.
Als de wereld er toch eens zo uit zou zien! Als de bedoeling die God met mensen heeft, toch eens werkelijkheid zou worden! Als ik dat toch eens zou mogen meemaken. Dat Jezus ingaat tot zijn bruid.
Nu, dat gebeurt. Dat gebeurt nu, vandaag. Toch? Of toch nog niet? Nee, toch nog niet.
Er verandert helemaal niets. Die hele intocht loopt op niets uit. De evangelist Marcus vertelt ons dat Jezus de stad ingaat. Hij gaat zelfs naar het hart van de stad: naar de tempel. Hij neemt daar alles in ogenschouw en dan gaat hij met zijn twaalf leerlingen weer terug naar Bethanië op de Olijfberg.
Zo laat Marcus ons zien dat de échte intocht nog moet komen. Het huwelijk tussen God en mensen wordt pas echt voltrokken op Goede Vrijdag. Dan zien we echt wie deze koning is.
Dan ontdekken we echt hoe gerechtigheid en vrede tot stand komen. Het verbond tussen God en mensen wordt gesloten aan het kruis. Jezus gaat in tot zijn bruid als hij sterft aan het kruis.
Is dat niet vreemd. In ieder geval klinkt het heel vreemd.
Maar aan het kruis wordt de wereld ons vaderland. Dan wordt de wereld een plek waar we kunnen wonen, waar we een thuis vinden. Hoe kan dat?
Dat kan omdat het kruis ons ons lijden laat zien, en pas als je het lijden onder ogen wilt zien, pas dan kun je het verwerken en pas dan kun je genezen. Pas dan kun je er iets aan doen.
Aan het kruis zien we ook wat wij mensen elkaar aandoen. We zien onze schuld. En we zien hoe we daarmee óm kunnen gaan: kwaad niet vergelden met kwaad, geweld niet beantwoorden met geweld, maar met liefde en vergeving.
Jeruzalem is niet de stad op 32 graden noorderbreedte en op 35 graden oosterlengte.
Jeruzalem is ook niet de stad van patsers en hufters, die alleen maar aan zichzelf denken en leven ten koste van anderen.
Jeruzalem is altijd en overal dáár waar recht wordt gedaan, waar vrede wordt gesticht. Jeruzalem is de wereld waarin wij thuis kunnen komen.
‘Jeruzalem, mijn vaderstad, mijn moederhuis, wanneer zal ik u zien, zoals ge zijt, de bruid van onze Heer? Jeruzalem – wanneer zal ik u zien? Wij zijn op reis naar u en naar de Heer.
God geef mij –
dat ik – eens op een dag –
een pelgrim ben aan de poorten van Jeruzalem,
En dat ik binnen mag’. (lied 737)
Amen.
Marcus 11 vers 1-11