Kijken naar het kruis

Marjolijn RusschenPreken

5e zondag in de veertigdagentijd

 

In onze maatschappij zijn veel mensen hartstochtelijk op zoek naar geluk. En vinden het niet. Hoeveel feesten ze ook bezoeken, hoeveel leuke dingen ze ook doen, hoeveel succes ze ook hebben – écht blij worden ze daar niet van.

Vandaag leren we waar geluk wel te vinden is: niet door succes en feesten, hoe prettig en leuk en belangrijk ook – nee, we vinden geluk door te kijken naar het kruis van Jezus. Of beter gezegd, door te kijken naar het kruis van Jezus, vinden we iets wat nog veel groter is dan het geluk. We vinden vervulling. Het kruis geeft ons leven zin en betekenis. De bijbel vat dat alles samen in het woord ‘leven’. Door te kijken naar het lijden en sterven van Jezus, vinden wij ‘het leven’.

Taco Smit wees er al op in zijn preek op 25 februari over de verheerlijking op de berg. Het gaat erom dat wij kijken naar Jézus. Kíjken naar Jezus, Jezus zién, dat wilden ook al die mensen over wie we vorige week hoorden: al die mensen op die berg, die door Jezus werden gevoed. Nu zijn het een paar Grieken die Jezus willen zien. Hun vraag is voor Jezus de aanleiding om te vertellen waar je hem echt kunt zien, waar je kunt zien wie hij werkelijk is.

Hij zegt: Ik word van de aarde omhoog geheven (vers 32). Ik word verhoogd aan het kruis. Daar zie je mijn majesteit, daar zie je mijn grootheid. Daar, hoog aan het kruis, daar zie je wie ik ben. In mijn lijden en in mijn sterven zie je wie ik ben en wie God is. Kijk dáárnaar.

Deze Grieken zijn in Jeruzalem om het Paasfeest te vieren. Ook dat hebben we vaker gehoord de afgelopen weken. Al die gebeurtenissen waar we over hoorden waren vlak voor Pasen: de tempelreiniging en ook de spijziging van de vijfduizend. In deze gebeurtenissen vlak voor Pasen, leren we wat Pasen is: het is afgebroken worden en opbouwen, het is breken en delen, het is jezelf geven. Dat is wat Jezus doet met Pasen. Stukje bij beetje leren we daar iets over. Dat is wel nodig, want het is niet gemakkelijk te begrijpen.

Want dat is toch niet logisch? Het is gewoon verschrikkelijk. Toch? Kijken naar iemand die gekruisigd wordt? En toch zegt Jezus, dat we dat moeten doen. Dat proberen we vandaag: we kijken naar het kruis hoe moeilijk dat ook is. En dat is moeilijk. Want dan zien we een mens die lijdt. We zien een mens die is overgeleverd aan de wreedheden van anderen. Hij is weerloos. Hij wordt verwond en geslagen en bespot. Hij lijdt verschrikkelijke pijnen. We zien een mens in doodsnood, een mens die sterft.

Dit wíllen we helemaal niet zien! Al dat leed! Dat zie je liever niet. Niet dat van de ander en ook niet dat van jezelf. Je pijn, je hulpeloosheid, je verdriet, je schuld. Je schaamt je ervoor. Het liefste houd je die maar voor jezelf. Liever doen alsof het allemaal goed gaat, dan laten merken hoe verdrietig en eenzaam je bent. Misschien verstop je je verdriet zelfs wel voor jezelf. Je zorgt dat je constant bezig bent, het constant druk hebt, om die pijn maar niet te hoeven voelen.

Soms zelfs lukt het je om jezelf wijs te maken, dat die pijn er helemaal niet is. Om onszelf en de buitenwereld te overtuigen doen we ons mooi voor en laten we zien wat we allemaal doen en hoeveel succes we daarmee hebben. En nu zegt Jezus: kijk naar het kruis. Kijk ernaar. Kijk naar je verdriet.

Woensdag wordt de Mattheuspassie weer opgevoerd in deze kerk, en óók hier, vieren we de week daarna, Goéde Vrijdag. Dan kijken we naar het kruis. Dan zien we de grootheid van onze koning. Dat is al gauw. Heel gauw. Tot onze verrassing ontdekken we dan, dat dat ons ontroert. Als wij kijken naar het kruis van Jezus, gebeurt er iets. We komen in contact met onze eigen gevoelens. We zien het lijden van onszelf en van anderen. We zien wat wij elkaar aandoen. Gewild, of zonder het te willen en soms zelfs zonder het te weten.

Al dat lijden zien we daar – hoog – aan het kruis. Zichtbaar voor iedereen. Al het lijden komt daar aan het licht. En dan ontdekken we nog iets: op het moment dat het aan het licht komt, wordt het geoordeeld. Daar hangt het: aan de schandpaal. Zo erg is het. Het is verschrikkelijk. We schamen ons nu het aan het licht komt. We veroordelen onszelf dat we zo zwak zijn, dat we tekort zijn geschoten, dat we hulp nodig hebben. Dat licht ervaren we als een oordeel.

Maar dan ontdekken we nog iets. Op het moment dat het wordt geoordeeld, worden wij genezen. Nu God zelf het draagt, mag dat leed van ons er ook zijn.

Dat alles wat wij elkaar aandoen brengt Jezus aan het licht. Maar Hij is niet gekomen om ons te oordelen. Hij is gekomen om ons te genezen. Hij is gekomen om ons te bevrijden van die last die wij met ons meedragen, die last van pijn en verdriet, van schaamte en schuld.

Jezus zegt – ik gebruik de woorden van Lied 446: ‘Kom naar het kruis. Kom tot het oordeel dat bevríjdt’. Het is moeilijk: kijken naar het kruis. Daar heb je moed voor nodig. Daarom is Goede Vrijdag vieren ook zo belangrijk. Dan kun je er niet meer om heen.

De meesten van ons hebben geen kruis in huis. Katholieken deden dat vroeger wel. En ook nu nog zie je in katholieke streken overal kruisen: op een kruispunt, op een boerenerf, op een plein in het dorp. Misschien is dat zo gek nog niet. Misschien helpt je dat om gemakkelijker bij je verdriet te komen. Misschien zou het ons kunnen helpen om ons niet langer te verstoppen voor anderen en voor onszelf.

Er is nog een reden waarom kijken naar het kruis ons ‘geluk’ geeft. Ook die gaat in tegen onze natuurlijke neigingen. Wij willen vooral graag ons eigen belang veiligstellen, zorgen dat we er zelf het beste van afkomen. In onze maatschappij is het ikke, ikke, ikke: ik het grootste, het beste, het meeste, het mooiste.

Jezus aan het kruis leert ons iets anders: Hij geeft zichzelf en zo leert hij ons, onszelf te geven. Om er te zijn voor de ander, om liefde te géven. Jezus spreekt hier over een graankorrel.

Hij zegt: ‘Als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft blijft hij alleen’, maar wanneer hij sterft – draagt hij veel vrucht’. Daarmee zegt Hij: Ik geef mijn liefde, ik geef mijn leven voor jullie – en zo kun jij ontdekken, wat jouw leven zin geeft, zo ontdek jij wat jij te geven hebt. Jullie kunnen veel betekenen voor elkaar en voor de maatschappij. Heel veel.

Jezus geeft zijn leven en vraagt van ons, die hem dienen, dat ook te doen. Dat is nogal wat. We denken dan meteen aan iemand als Martin Luther King. Iemand waar wij niet aan kunnen tippen. De afgelopen week kwam het al een stuk dichterbij, toen burgemeester Houben van Voerendaal, van dichtbij een vuurwapen op zich gericht zag. Hij pakt de crimi-naliteit in zijn gemeente voortvarend aan. Daar staat hij voor. Dat moet hij doen, vindt hij.

Jezelf ergens voor geven – dat kan behoorlijk eng zijn. Maar dat zit ook – en het zit voorál in heel veel grote en kleine dingen, die wij allemaal elke dag kunnen doen. In een lied dat je prachtig vertolkt. In het praatje dat je maakt. In de notulen die je met zorg opschrijft. In de glimlach van een kind. Het zit in je werk, en in het opvoeden van kinderen, en het kan ook zitten in de rust die je uitstraalt.

Jezelf geven – dat kun je elke dag doen op oneindig veel verschillende manieren. Al die dingen zijn zaadjes, die in de aarde worden gelegd en sterven – het kost je wat.

Je geeft jezelf, je geeft je liefde, je geeft je leven. En dan vind je geluk. Nee, dan vind je iets dat nog veel groter is dan geluk, dan vind je ‘leven’.

Als wij iemand begraven dan spreken we bij het graf de woorden: ‘Zijn lichaam leggen wij in de schoot van de aarde, zoals een zaad wordt gezaaid voor de oogst’. Dat alles wat jij gegeven hebt, is als een zaad – het zal vrucht dragen. Het draagt bij aan de oogst, aan de aarde die God voor ogen staat.

De Grieken willen Jezus zien. Net zoals zij kunnen wij Jezus roepen, elk ogenblik van de dag en elk ogenblik van de nacht. En dan al gauw – heel gauw – zien we Hem – in al zijn grootheid: hangend aan het kruis. Zo zal Hij onze God zijn en wij zijn volk. Zo vinden wij iets dat nog veel groter is dan het geluk. Zo vinden wij ‘het leven’.

Amen

Johannes 12 vers 20-33 (en Jeremia 31 vers 31-34 en Hebr. 5 vers 1-10)