3e in de veertigdagentijd
Als ik me een voorstelling maak van Jezus, zie ik iemand die liefde uitstraalt. Als hij je aanraakt, gaat er een golf van warmte door je heen. Zijn hand op je schouder – het doet je goed. Als je breekt – hij ziet het. Hij is er als je hem nodig hebt. En je weet: dit is troost.
Als de zenuwen door je lijf gieren, brengt hij rust en kalmte. Zijn woorden zijn een zegen; ze geven je kracht om verder te gaan. Hij is een vriend van kinderen. Het lijkt wel alsof zij dat aanvoelen. Hij hoeft maar zijn hoofd om de deur te steken of ze komen op hem af.
Dat is de Jezus die wij kennen. Maar nu? In de tempel in Jeruzalem? Zijn ogen spuwen vuur. Met zijn grote sterke timmermanshanden slaat hij met forse slagen de tafels van de wisselaars omver. Woedend jaagt hij de handelaren én hun handel de tempel uit. Er gaat een storm door de tempel, die alles meesleurt en schoonveegt. En die machtige tempel met al haar goud en al haar schatten staat te schudden op haar grondvesten. Wat is dit?
Als Jezus de tempel heeft schoongeveegd wordt hij daarop aangesproken en dan zegt hij: ‘Bréék deze tempel maar áf. Ik zal hem in 3 dagen weer opbouwen’.
De omstanders denken dat hij zijn woorden letterlijk bedoelt. De tempel, dat is dit gebouw. Dat is het huis van God. In drie dagen opbouwen? Weet je wel hoe lang eraan gewerkt is? Maar de woorden van Jezus zijn niet letterlijk bedoeld. Jezus heeft het over zichzelf. Jezus zegt: Mijn lichaam – dat is de tempel van God. Dit hier – dit – mijn lichaam – hier woont God. Mijn Vader, God woont in mij. Ik ben ‘wóning van Gód’. Die woning kun je afbreken ja. Je kunt mij doden. Dat is o zo gemakkelijk. En tegelijk is het onmogelijk. Mij, mijn lichaam, de wóning van Gód kun je niet afbreken. Doe het maar! Dan zul je ontdekken dat die woning van God in drie dagen weer is opgebouwd.
Dat woord, dat Jezus gebruikt, als hij het heeft over het weer opbouwen van de tempel. Dat is hetzelfde woord dat wordt gebruikt bij zijn opstanding. Dat woord betekent: oprichten, opwekken. Een gebouw, een tempel, die is afgebroken kun je weer opbouwen, oprichten. Zo is het ook met Jezus. Ook die woning van God kun je weer oprichten. Nee, ik moet het anders zeggen. Die woning van God wordt weer opgericht. Jezus wordt opgewekt uit de dood. Hij leeft. Op een bepaalde manier is ‘zijn lichaam’ onverwoestbaar. Die woning van God gaat niet verloren. Die overleeft de dood. Christus staat op. Hij leeft. Zijn liefde leeft voort in eindeloos veel mensen die tempel van God zijn.
Hier, in Johannes 2, als het Pascha nabij is, krijgen we een uitleg van Pasen. Jezus vertelt wie God is, wie Hijzelf is. Hij is zwak, weerloos. Hij wordt afgebroken, maar Hij leeft. Toen en nu en in alle eeuwen. De macht van God zien we in de gekruisigde Christus. Dat is het tegengestelde van de machten waarover we in de kranten lezen en die we om ons heen en in onszelf herkennen, zoals de macht van de Chinese president. Levenslang! Of die van Poetin die trots is dat hij met zijn wapens alle continenten kan bereiken. Of van ons ego dat zich zo graag beter wil voelen dan de ander, of van ons eigenbelang. Of onze wens om alles en iedereen onder controle te houden met regels en nog meer regels.
Om ons heen zien we de macht als controle of als dwang, manipulatie, dominantie of geweld. Dat is de macht die in onze maatschappij de ruimte krijgt. Het is de macht van de angst. De macht die mensen klein maakt. De macht van God is de macht van de liefde die zichzelf geeft. Die macht is weerloos. Het is de macht van de dienstbare liefde. Die maakt de ander groot. Dat is de macht die léven geeft.
Iedereen die een beetje vertrouwd is met de Bijbel weet dat natuurlijk allang. Ook de leerlingen van Jezus kennen hun schriften en als zij zien hoe Jezus de Voorhof van de tempel schoonveegt, schiet hen meteen een Psalmtekst te binnen. Het is een regel uit Psalm 69 (10): ‘De ijver voor uw huis zal mij verteren’.
De Psalmdichter heeft het ook al ervaren. Wie de God van de Bijbel dient, die wordt als het ware opgegeten. Die wordt vermalen. Hij verteert. Er blijft niets van hem over. Maar net zoals eten dat verteert, ons levenskracht geeft, zo wordt de mens, die zichzelf geeft, voeding voor anderen.
De Psalmdichter weet wat het betekent om woning te zijn van die weerloze God. Hij wordt gesmaad en veracht. Hij staat weerloos tegenover mensen die kwaad van hem spreken. Vergeefs hoopt hij op mededogen, op troost – die hij niet vindt. Hij zegt: ‘Talrijker dan de haren op mijn hoofd zijn zij, die mij haten zonder reden’.
Aan die psalmwoorden denken de leerlingen van Jezus. Ja, dat is wat zij zien: Christus, de God van de Bijbel, is weerloos. Hij beantwoordt geweld niet met geweld. Hij doodt niet.
Hij bedenkt geen regels. Hij roept geen machtig controleapparaat in het leven. Hij is geen God van angst. Hij is een God van liefde. Hij woont in mensen. In hun weerloze liefde.
De psalmdichter pleit zichzelf niet vrij. Hij zegt: God, u kent mijn lichtzinnig leven. Mijn schuld is u niet ontgaan. Maar meteen daarna keert hij weer terug naar God. Hij wil woning van God zijn, want hij weet dat er zoveel mensen zijn, die verlangen naar troost, naar liefde en warme kleren en een dak boven hun hoofd. Hen wil hij niet beschamen.
Daarom blijft hij trouw in zijn dienst aan deze zwakke machteloze God. En zo zwak en verwond als hij is, barst hij uit in een loflied. Hij looft God. Waarom? Omdat hij het geheim van het leven heeft ontdekt. Als je de ander vernedert of doodt, schaad je de ander, maar ook jezelf. Je schaadt je ziel. Eigenlijk ben je een dief van je eigen ziel. Die onttrek je aan wat die kán zijn: een ‘tempel van God’. Zo ben jij bedoeld. Jij kunt liefde geven. Jij kunt tempel zijn van God. Jij kunt leven geven. Als dat gebeurt verandert de aarde in een land van melk en honing.
Johannes 2 gaat dus niet in de eerste plaats over gebouwen. Dit gaat in de eerste plaats over onszelf. Onze godshuizen zijn een afgeleide daarvan. Kun je het daar ook vinden: die belangeloze liefde? Heerst daar de macht van de angst of de macht van de liefde die zichzelf geeft? Kun je daar ontdekken wie Christus is? Tref je daar mensen die jou en zichzelf zien als ‘tempel van God’.
Deze veertigdagentijd is net als elke veertigdagentijd een tijd om ons te oefenen in dienende liefde. Zo leren wij wat het is om Christen te zijn. Dat is een oefening, die je leven lang duurt. Liefhebben is verschrikkelijk moeilijk. Het is een gevecht met je ego en met je verlangens naar macht en aanzien. ‘A hell of a job’, zoals dat heet. En toch – zien we het elke dag.
Bijvoorbeeld in een juf, die van kinderen houdt, en die het hen mogelijk maakt boven zichzelf uit te groeien. Die juf geeft leven. Dat is de diepste vreugde die je als mens kunt ervaren. Dat zie ik bijvoorbeeld in een arts, die een mens voor zich ziet. Een arts die zelf nadenkt en zelf verantwoordelijkheid neemt. Die arts heeft ontdekt dat ze leven kan geven.
En zo is het ook met die mens die haar hand op je schouder legt of woorden spreekt die je goed doen. Dat kost wat ja – dat vraagt meer dan het gewone, maar ik durf te wedden dat je daardoor meer vreugde ervaart dan Poetin met zijn machtige wapens. Ja, Jezus is die zachtaardige mens én Hij is die woedende mens. Zijn woede staat in dienst van zijn liefde. God vraagt van ons om net als Jezus woedend te zijn, wanneer de menselijke waardigheid in gevaar komt. Micha (6:8) zei het al: ‘dit is de ware godsdienst: niets anders dan recht doen, trouw betrachten en nederig de weg gaan van je God’.
Daarom zijn de 10 geboden zo belangrijk voor ons. Daarom zijn pastoraat en diaconaat, waarover Herman Noordegraaf ons straks meer zal vertellen, zo belangrijk in de kerk.
Al onze gedachten over God – het zijn niet meer dan vermoédens, maar in Jezus zien wij, dat God liefde is. Liefde die zichzelf gééft. Die God is niet te bewijzen met de wetten van de logica of van de natuurwetenschappen. Die God overtuigt alleen degene die net als Jezus een dwaas wil zijn. Een dwaas van de liefde.
Maar wie dat doet ontdekt de vreugde van de Christen. Dat is een vreugde die alles te boven gaat: je overwint jezelf. Je wordt wie je kunt zijn: ‘tempel van God’. ‘Jij wordt een straal die straalt van Gods aangezicht’, zoals lied 544 het zegt.
‘Zij worden uítgezonden, de nácht uít –ín de dag. Ja, ‘zij moeten mét Hem lijden’, maar ook mét Hem léven.
Zo verhogen zij de dag, Zo verhogen zij het leven. Zo roepen zij heil en zegen over de aarde af’.
Amen.
Johannes 2 vers 13-22,
Psalm 69 vers 6 t/m 10 en vers 31 t/m 37 en 2 Kor 6 vers 14-16 of 18