Preek voor zondag 9 december 2018.

Maleachi 3 vers 1-4

2e advent

Gemeente van Jezus Christus,

Kortgeleden waren wij op bezoek bij vrienden. Zij is onderwijzeres. Ze vertelde dat er, naast alle problemen die kinderen tegenwoordig hebben, nog een probleem bíj is gekomen. Veel kinderen hebben hechtingsproblemen. Zij hebben niet goed en veilig kunnen hechten aan hun ouders. Daarom was er laatst een congres speciaal over hechtingsproblemen.

We kregen het over ouders die naar hun schermen kijken in plaats van naar hun kind en over buggy’s, waarin je geen oogcontact meer hebt met je kind.

Tijdens dat bezoek kwam ook het verkeer ter sprake. Hoe druk en chaotisch het is en hoe agressief er wordt gereden. Ik vroeg me af: zijn wij nu oude mopperaars geworden – we hebben het steeds maar over dingen die ons verontrusten. Politieke leiders die alle macht naar zich toetrekken, de armoede, zelfs van veel werkende mensen, de administratieve rompplomp, die het werkplezier van veel mensen bederft, de stress – nu ook al bij kinderen – en dan heb ik het uitblijven van milieumaatregelen nog niet eens genoemd.

Gelukkig ontdekte ik, dat ik – met mijn zorgen – in goed gezelschap verkeer. Namelijk in dat van Maleachi en van Johannes de Doper. In de tijd van Johannes de Doper hebben Tiberias, Pontius Pilatus, Herodes, Filippus en Lysanias de macht. Het is een tijd waarin de machthebbers wreed en meedogenloos zijn. Denkt u maar aan de dood van de pasgeboren kinderen in Betlehem en aan de dood van Johannes de Doper en van Jezus. Toen wij met een groepje mensen deze dienst voorbereidden, zei iemand: waarom worden al die leiders genoemd. Die zijn niet interessant.

Ze worden genoemd, omdat dit onze concrete situatie is. Wij leven in de geschiedenis van zulke machthebbers. Dat is onze werkelijkheid. Die moeten we onder ogen zien. Dat doén de profeten. Zij zién het kwaad onder ogen. Zij noemen het bij de náám. Zij accepteren dat kwaad niet. Integendeel, het kwaad accepteren, je schouders ophalen, onverschilligheid vinden ze een nóg groter kwaad, dan het kwaad zelf.

En ook zeggen dat alles wat gebeurt – dus ook het kwaad – de wil van God is – vinden ze verschrikkelijk. Nee, zeggen de profeten: juist niet.  Niet alles wat ‘er nu eenmaal gebeurt’ is de wil van God. Nee, heel veel van wat gebeurt, gaat juist tegen de wil van God in. Heb je ooit gelezen dat God naar de geschiédenis van de mensen keek en dat er dan staat:

‘en God zag dat het goed was’. In de hele geschiedenis van Israël lezen we dat niet één keer.

Integendeel, God zag vrijwel altijd, dat het niét goed was. Al dat onrecht dat er is – het gaat God door merg en been. Dat is een aantasting, een minachting van God zelf. Als de mens die Hij gemaakt heeft, de mens die zo kostbaar is in zijn ogen, wordt gekwetst, dan wordt God zelf gekwetst.

De profeten zijn verbijsterd, dat macht en geweld ons zo fascineren. Zíj veróórdelen macht en geweld. Wíj denken dat de geschiedenis wordt beslist op het slagveld, dat we oorlogen moeten winnen. Zíj zeggen: wat leveren alle wapens, bondgenootschappen en overwinningen op? Verwoesting, lijden en dood.

De profeten benoemen het kwaad. Dat is er. Dat is onze werkelijkheid. Maar ze zien ook een andere macht, die werkzaam is in die concrete situatie van ons leven. Een macht die tegen alle bestaande machten in gaat. Dat is de macht van God. En inderdaad – die is veel interessanter. Dáár gaat het om. Die geeft ons vreugde en hoop.

Het woord van God, lezen we, geschiedt aan Johannes, de zoon van Zacharias in de woestijn.

Het lijkt onbelangrijk. Het is niets vergeleken met de pracht en praal van de machthebbers,

maar juist dát is belangrijk. Johannes preekt de doop van omkeer, tot vergeving van zonden.

Hij zegt: er is een uitweg uit schuld. Je kunt berouw hebben. Je kunt een nieuwe weg inslaan.

Je kunt gerechtigheid doen. Je kunt barmhartig zijn.

Maleachi zegt iets soortgelijks. Net zo zeker als hij is van het beloofde land, zo zeker is hij van de beloofde dag, de dag dat God in je leven komt, en dat je voor God zult staan. Dat kan zomaar ineens gebeuren. Opeens zal hij naar zijn tempel komen, de Heer naar wie jullie uitzien’. En hij zegt: als God in je leven komt, dan is Hij als een vuur. Hij zal zich neerzetten,

u weet wel – zoals Jezus zit – ter rechterhand van God, om te oordelen de levenden en de doden -. Hij zal over ons oordelen, en Hij zal het kwáád wégdoen. Hij zal ons zuiveren, zoals een zilversmid het zilver zuivert.

Weet u hoe dat gaat – het zuiveren van zilver? Om alle ongerechtigheden uit het zilver te branden – moet het zilver op het heetste punt van het vuur worden gehouden. De zilversmid moet dan goed opletten wanneer het reinigingsproces klaar is, en het zilver zuiver is. Dat is op het moment dat de zilversmid, in het zilver, zijn eigen beeld weerspiegeld ziet. Dan is het zuiver.

Maleachi zegt: zoals een zilversmid het zilver zuivert, zo reinigt en zuivert Gód óns, als Hij komt. God werkt in ons – net zolang tot hij, in óns, zíjn beeld ziet. U begrijpt: dat geeft ons hoop, want dan zal er recht gedaan worden. Dan zullen we barmhartig zijn, zoals Hij dat is.

Wat een vreugde zal dat geven. Dan kunnen mensen tot hun recht komen. Alle mensen.

Dan kunnen ze opgelucht ademhalen. Dat is onze redding. Dat is verlossing. Wat een vreugde, wat een hoop geeft dat.

Die vreugde – daarover spreekt Paulus in zijn brief aan de Filippenzen. Hij dankt God elke keer dat hij aan hen denkt, omdat zij het gelaat van God weerspiegelen. Aan hen kun je zien wie God is. In jullie, zegt Paulus, is God zijn werk begonnen.

Dat werk van God haalt meestal niet het nieuws. Vaak is het onzichtbaar, of het gebeurt in stilte, maar, als het gebeurt, is het heel bijzonder. Op zulke bijzondere momenten zie je het: dit komt van God.

God maakt het ons best moeilijk, zijn werk te ontdekken, want er is zoveel duisternis. Zijn licht blijft zo vaak achter die duisternis verborgen. Maar soms, ineens, piept er toch iéts van dat licht, door die duisternis heen. Dat zijn heilige momenten. Dat zijn die momenten, waarop je weet: dit is de geschiedenis van God: de geschiedenis van al die bijzondere dingen, die gebeuren, als mensen voor God uitgaan, om voor Hem een weg te banen.

Dat is wat de profeten hoop geeft. Voor hen is niet de geschiedenis van macht en geweld beslissend. Voor hen is de geschiedenis, een geschiedenis van wachten op God.

Het gaat erom, zijn komst voor te bereiden. Zie ik zend mijn bode, die voor mijn aanschijn een weg bereiden zal. Dat zegt Maleachi uit naam van God, en ook Johannes de Doper,

spreekt over het bereiden van de weg van de Heer.

In die tijd had een machtige koning een boodschapper die vóór hem uitging. Hij kondigde de komst van de koning aan, en trof de noodzakelijke voorbereidingen. Zo’n boodschapper werd gezien als een plaatsvervanger, als een verlengstuk van de koning. Hij was de stem van de koning en hij sprak met het gezag van de koning. Zo’n bode heeft Gód nodig.

Mensen die zijn stem in de wereld zijn. Als zó’n bode vóór God uitgaat, dan is de weg vrij voor zijn komst. Dán kan Hij komen. Zo’n bode – dat kun jíj zijn.

Paulus zegt tegen de Filippenzen: je kunt blijven groeien in liefde. Je kunt blijven groeien in het doen van gerechtigheid. Dat werk van God in jou gaat altijd door.

De profeten benoemen het kwaad.

Het maakt hen wanhopig, maar onder hun wanhoop ligt een nog veel sterkere, een onverwoestbare hoop: God zál komen. Vol verlangen zien ze uit naar zijn komst. En terwijl ze zijn komst verwachten, gebeurt er soms ineens iets, waarin ze God ontdekken. En al die kleine daden van gerechtigheid die wij doen, om zijn weg te bereiden, zwellen aan tot een machtige stroom die de geschiedenis verandert.

En ik – ik vrees dat er voorlopig nog wel even dingen blijven, die mij verontrusten. Het is goed, begrijp ik nu, dat kwaad bij de naam te noemen. Ik wil zeker niet onverschillig worden.

Maar laat ik me vooral verheugen over alles waarin het werk van Gód is te zien. Al die ouders die wel naar hun kind kijken. Al die weggebruikers, die zich wel aan de verkeersregels houden. Al die mensen die zich inzetten voor het milieu, of die werken aan bestrijding van de armoede. Dat alles doet mij goed. Het geeft vreugde en hoop. Dat motiveert mij om mee te gaan doen.

Nee, misschien heeft het geloof nooit een oorlog kunnen voorkomen. En misschien heeft het nooit iemand een baan bezorgd. Maar het kan mensen zo raken, dat zij veranderen, dat zij zich rijk voelen, dat zij nobeler worden, dat zij weer moed krijgen. En doordat zij anders gaan denken en zich anders gaan gedragen, verandert de geschiedenis: van een geschiedenis van oorlog en geweld, in de geschiedenis van God.

Amen.