Eerste in de veertigdagentijd
Op deze dag, de eerste zondag in de veertigdagentijd, lezen we altijd over de verzoeking in de woestijn. Blijkbaar is die essentieel. Dat is ook zo. Marcus vat hier ons hele leven samen in een paar woorden. Leven, zegt hij, is: de beproevingen van de duivel weerstaan. Het uithouden bij je wilde dieren. En beseffen dat God boden zendt, die jou diénen.
We beginnen met de duivel. Ik laat u een plaatje zien van de duivel.
De eeuwen door hebben mensen zich voorstellingen gemaakt van de duivel. Maar we weten allemaal: dat is niét ‘de duivel’. Die duivel ‘bestaat’ niet. Het is geen eng wezen dat zich verstopt in een nauwe steeg en je zomaar ineens kan bespringen.
En toch: de duivel bestaat wél. In onszelf, in ieder mens woedt een gevecht tussen God en de duivel. In ons spreekt de stem van God én de stem van de duivel. Die stem van God zegt woorden die ons als persoon en samenleving goed doen, die ons doen ‘leven’. Dat stemmetje van de duivel verleidt ons tot dingen die wel heel mooi lijken, en die ons even een goed gevoel geven, maar die ons in werkelijkheid schaden. Zij leiden tot ‘de dood’.
Die verleidingen, schrijft Jacobus: (Jac 1,13-15) komen niet van God. Nee, iedereen komt in verleiding door zijn eigen begeerte. Je begeerten lokken je en slepen je mee, en als ze dat is gelukt, dan komt daar zonde uit voort.
Zonden – dat zijn verlangens en daden die ingaan tegen Gods goede bedoelingen en die ons goede samenleven verhinderen. In onze tekst staat niet voor niets het woord ‘satan’. Satan betekent ‘tegenstander’. Satan is de tegenstander van God.
Paus Franciscus zegt: die strijd tussen God en de duivel, die voer je elke dag. Aan de ene kant wil je het graag gemakkelijk hebben, je vermaken, rijk worden, de ander laten voelen hoe miezerig zij is en hoe goed jijzelf bent. En aan de andere kant vraagt Gód van jou om diénstbaar te zijn: aan Hem en aan je medemens. Franciscus zegt: het hoort bij het christen zijn om die strijd tussen God en de duivel in je binnenste te voelen.
Die begeerten huizen dus in ons allemaal. Dat is het gemakkelijkste te zien in de ánder. U kunt zo een aantal voorbeelden geven. Minister Zijlstra wilde blijkbaar indruk maken. Marleen Barth en Jan Hoekema wilden blijkbaar meer geld. Tieners in achterstandswijken willen ook graag meer geld en zo komen ze in verleiding om met foute vrienden mee te gaan in het criminele circuit. Seksueel geweld vindt plaats in alle tijden en in alle geledingen van de samenleving. Nee, het is niet moeilijk om die begeerten te zien in de ander. Maar in de bijbel lezen we: die begeerten huizen in ieder van ons. Die strijd tussen God en de duivel, die vindt plaats in mij en in u, elke dag opnieuw.
Maar hoe zit het dan met Jezus? Er staat hier duidelijk: Jezus wordt door de Geest, dus door God zelf, de woestijn ingedreven, om verzocht te worden door de duivel. Waarom leidt God wél Jézus in de woestijn?
Zo verbindt God zich met ons. Hij wordt zelf mens. Hij ervaart aan den lijve wat het is om mens te zijn. Wat het is om die strijd in je binnenste te voeren. Zo laat Jezus ons zien: die strijd tussen God en duivel hóórt bij ons menszijn.
Maar Jezus laat ons nog iets zien: de duivel is sterk, maar wij kunnen stérker zijn dan de duivel. Wij kunnen vasthouden aan onze wil om God te dienen en zo kunnen we meewerken aan een betere samenleving. Wij kunnen de weg van Jezus gaan. Die weg die naar ‘het leven’ leidt.
Marcus heeft het niet alleen over de duivel. Hij heeft het ook over de wilde dieren. Jezus was ‘bij de wilde dieren’. Dat wil zeggen: Hij hield het uit bij de wilde dieren. Hij liep er niet voor weg. Hij zag ze in de ogen. Wat zijn dat: ‘die wilde dieren’? Ook die moeten we niet letterlijk nemen. Als we hier zouden denken aan leeuwen en tijgers, zou het gemakkelijk voor ons zijn. Bij ons lopen nu eenmaal geen leeuwen en tijgers rond. Dus daar hebben wíj geen last van. Dan gaat het niet over ons. Maar het gaat wél over ons.
Ieder mens heeft ‘zijn eigen’ wilde dieren. Ziekte bijvoorbeeld kan zo’n wild dier zijn. Ineens ben je ziek. Je voelt dat je conditie achteruitgaat, je moet medicijnen gebruiken, je kan niet meer, wat je altijd kon.
‘Bij jouw wilde dieren zijn’ betekent dan: je ziekte onder ogen zien, accepteren dat je ziek bent. Dat gaat niet zomaar. Dat is heel moeilijk. Voor je gevoel ben je niet meer wie je was.
Je moet anders gaan leven. Je relaties veranderen. Je moet gaan wennen aan een heel ander bestaan en misschien zelfs moet je de dood onder ogen zien. Zo’n wild dier kan ook een verdriet zijn. Het is moeilijk om verdriet echt te voelen. Want het doet zo’n pijn, en dat wil niemand. Maar het is er wel. Verdriet bijvoorbeeld omdat je geliefde is overleden, of je beste vriendin. Je wilt wat tegen haar zeggen, maar zij is er niet meer. Je wordt wakker en het bed naast je is leeg. Het vertrouwde telefoontje elke dag – die telefoon gaat niet meer. Elke dag weer schiet die pijn door je heen.
Je kunt ook verdriet hebben over het verloop van je leven. Je hebt je niet zó kunnen ontplooien als je graag had gewild. Je hebt keuzen gemaakt, die niet goed zijn uitgepakt. Je hebt geen levenspartner gevonden, of iemand die misschien wel net zo moeilijk is, als je zelf bent.
‘Bij je wilde dieren zijn’ betekent: accepteren dat het is, zoals het is. Die moeilijke dingen onder ogen zien. De pijn en het verdriet voelen. Dat is moeilijk. En het is dan ook misschien helemaal niet vreemd dat veel ouderen overmatig veel alcohol drinken en dat veel jongeren op hun house-, techno-, hard style- en hardcore- feesten veel xtc of pepmiddelen gebruiken. Ik begrijp dat heel goed. Het is zo verleidelijk om de pijn, het verdriet, de sleur en de leegte niet te hoeven voelen. Alleen: het helpt niet. Morgen zijn die er gewoon wéér.
Jezus leert ons dat die wilde dieren alleen verdwijnen als we ze in de ogen kijken. Juist doordat Jezus het uithoudt ‘bíj de wilde dieren’ opent zich een weg naar ‘het leven’. Het lijkt wel alsof het alleen maar moeite en ellende is in die woestijn van ons leven. Maar dat is niet zo. Er zijn ook engelen. Die engelen, die dienen jou.
Ik hoef u nu niet meer te vertellen dat engelen, géén mollige baby’s zijn met vleugels. Engelen zijn boden die God zendt om jou te helpen. Wij zien ze vaak over het hoofd: die ontelbare goede engelen, die ons elke dag weer terzijde staan. Een vriendelijke blik van een voorbijganger op straat. Iemand die naar je luistert, een hand op je schouder. Iemand die aanpassingen maakt in je huis, zodat je er kunt blijven wonen. De mensen die ervoor hebben gezorgd dat die aanpassingen vergoed worden, als je die niet zelf kunt betalen.
Iemand die een prachtig lied zingt. Iemand die een positieve inbreng heeft op een vergadering. Iemand die bekwaam een vergadering leidt.
Elke dag zendt God ons ontelbaar vele goede engelen op ons levenspad, en het is ontzettend belangrijk om die engelen niét over het hoofd te zien. Zij helpen ons op onze weg door de woestijn. Zij helpen ons om er doorheen te komen en ‘het leven’ te vinden.
Ons leven is, zegt Marcus: de beproevingen van de duivel weerstaan. Het uithouden bij je wilde dieren. En beseffen dat Gód boden zendt, die jou diénen.
Jacobus zegt (Jac 1,12): ‘Gelukkig is de mens, die in de beproeving staande blijft. Want wie de beproeving doorstaat, ontvangt als lauwerkrans het leven, zoals God heeft beloofd aan ieder die Hem liefheeft’.
Hier, in Marcus, en elk jaar opnieuw op de eerste zondag in de tijd voor Pasen, horen we: God is trouw aan zijn verbond met ons. God zegt niet: ‘Nou mensjes: zó moet het – succes ermee!’ Nee. God zelf wordt mens. Hij leidt ons leven. Onze strijd is zijn strijd. Hij doorstaat de beproeving en zo leidt Hij ons naar het léven.
In een wereld die focust op fouten, in een wereld, die zo gráág óórdeelt en véroordeelt. In een wereld die niét vergeeft, hebben wij een God die wél vergeeft. God blijft trouw aan zijn verbond met mensen. Hij gaat zelf die woestenij van ons leven in, en leidt ons er door – Hij leidt ons naar ‘het leven’.
Daar gaat het om in deze veertigdagen: kiés voor wat léven geeft. Doé wat léven geeft. God wenst het allerbeste – van jou en van mij.
‘Jezus gaat ons voor! Hem volgend op zijn schreden, gaan wíj moédig met Hem mede’ (lied 835).
Amen.
Markus 1 vers 12-15