Relatie met God

BhrDSchieKern van het geloof, Preken

04-12-2016

Relatie met God: 2e in de serie over de Kern van het geloof

Deze zomer was ik in Duitsland in de Jakobusgemeente in Tübingen. Dat is een bloeiende gemeente met veel actieve leden in alle leeftijden.

De Jakobusgemeente heeft een uitnodigende visie, én een leídraad: vier regels. Al hun activiteiten voldoén aan die viér regels. Ik vertel daarover in het verslag van mijn studieverlof. Voor wie het nog graag wil lezen - het ligt op de tafel bij de ingang van de kerk. Er is ook een digitale versie beschikbaar. Nu alleen iets over de éérste regel: Die luidt: de algemene expertise van alle gelovigen. Iedere gelovige is expért. Iedere gelovige is de expért in zijn eígen geloof. Dus ook: iedere gelovige is de expert in zijn of haar relatie met God. Die is jouw verantwoordelijkheid. Jíj weet wat joúw relatie met Gód is. Jíj weet, wat die voor joú betékent. Ook al hebben wij, in onze kerk, die regel niet, toch is dat voor ons ook zo. Wij accepteren en respecteren de verschillen die er tussen ons zijn. En persoonlijk zie ik die diversiteit, als veelkleúrigheid, als onze krácht. We vullen elkaar aan, we verrijken elkaar. Hoe verschillend onze relaties met God ook mogen zijn, het is niét iets waar we gemakkelijk over spreken. Dat hebben we dan wél weer gemeenschappelijk.

Voor mij zelf ligt dat beroepshalve natuurlijk wat anders, maar toch: We lopen er niet mee te koop. Ergens is dat vréémd, want de relatie met God is wel belangrijk voor mij. Héél belangrijk zelfs. Als ik erover nadenk, realiseer ik me: eigenlijk bepaalt de relatie met God álles. Het bepaalt: wat mij drijft, wat mij draagt, wat ik deel en wat ik doe. Die relatie met God is ontstáán door de bijbelverhalen die mijn ouders mij hebben voorgelezen, en door de gebeden die ze mij hebben geleerd. Die relatie is verder ontwikkeld in kerkdiensten, in gesprekken, en door studie en gebed. Die relatie met God is dynámisch. Die is vóórtdurend in ontwíkkeling. Maar dat alles begínt met de bíjbel, En de bíjbel begint met twee schéppingsverhalen. Vandaag lezen we het éérste. Dat begint met de woorden: 'In het begín', In het begín schiep Gód de hémel en de áárde. De moderne westerse mens, die dit hoort, denkt bij deze woorden metéén: Dit is een theorié over het ontstáán van de aarde. Ik weet niet of dat een teleurstelling voor u is, maar dit schéppingsverhaal is dat niét. Zulke wetenschappelijke theorieën zijn pas van de laatste eeuwen. In het wereldbeeld van de bijbelschrijvers was de aarde plat en stond de hemel als een koepel om de aarde.

Deze verhalen zijn geschreven in de tijd van de Babylonische ballingschap. Een tijd, die wel wat lijkt op de onze misschien. Het Babylonische rijk was één groot multi-cultureel rijk. Mensen van allerlei volken waren door de wrede machthebber verdreven uit hun eigen landen en leefden in kleine groepen verspreid over dat rijk. Eén van die volken was het volk Israël. Hun priesters hiélden zich niet bezig met kosmologie. In dat grote multi-culti rijk waarin zij leefden wilden zij het geloof, dat hen eigenwaarde en levensmoed gaf, bewaren en doorgeven. Zij wilden de mensen van hun volk tróósten en bemoédigen. Het scheppingsverhaal, dat zij schreven is een gedícht, een liéd. Het bezíngt de méns, het bezíngt ons léven, en onze plááts en táák op aarde. De mens, de wereld om ons heen, zegt dit lied: dat alles is zo bijzonder, dat kunnen wíj niet ..........máken, dat kunnen wij niet 'bevátten', dat is te groot voor woorden. Ddaar kun je alléén maar over verwónderen.

Dat is 'schépping' - Het ligt niet in onze handen, Het is niet máákbaar. We hebben het ontvángen van iemand die ons overstijgt, - die we óók niet kunnen 'bevátten' - van Gód. Wíj - zijn schépping van God. Wij hebben een tijd en een plaats gekrégen. Dáárin kunnen wij léven. In dit lied over de schepping staat zóveel, dat je er gemakkelijk een hele serie preken over kunt houden, maar vandaag beperk ik me tot de mens.

Misschien is het u opgevallen, dat er over de mens ánders wordt gesproken dan over de dieren. God schept de dieren 'naar hun aard', maar de méns: schept God als bééld en gelíjkenis van hemzélf. God heeft ons 'bijna goddelijk gemaakt'. zegt Psalm 8. Wij lijken op God! Wij zíjn niét God, maar wij líjken wel op God! Wij kunnen bééld van Gód zijn. De mens, ieder van ons, wij, stérfelijke mensen u en ik - wij kunnen laten zien wie Gód is. Dus wat God hier doét, vertelt óns hoe wíj méns kunnen zijn. Wij kunnen schéppen, creatiéf zijn. Als ergens chaos is, kunnen wij een ruimte scheppen, waar wij kunnen leven. Tussen al die wateren, - een bijbels beeld voor onheil en ellende - In al die ellende, die ons dreigt te overspoelen kunnen wij land creëren, dat bewóónbaar is. Wij kunnen plaatsen scheppen, waar mensen veilig kunnen wonen. Wij kunnen ook licht en duisternis van elkaar onderscheiden. En wij kunnen zelfs licht scheppen in de duisternis. Net zoals God óns aanspreekt, kunnen wij elkáár aanspreken. Wij kunnen een relatie aangaan met elkaar,
gemeenschap stichten, elkaar liefhebben en uitdagen en bemoedigen.

De relatie met Gód behoort tot het wézen van de mens. Als die relatie met God ontkend wordt heeft dat grote gevolgen voor hoe wij elkaar zien en hoe wij met elkaar omgaan. In onze maatschappij is dat goed zichtbaar. Ik noem u een paar voorbeelden. Misschien hebben sommigen van u de film 'I Daniel Blake' gezien. Daniel Blake is een weduwnaar van begin zestig, schat ik. Hij is een harde werker en hij heeft jarenlang voor zijn zieke vrouw gezorgd. Vanwege hartproblemen mag hij een tijdlang niet werken. hij heeft dus een uitkering nodig. Als Daniel de uitkeringsinstantie belt, krijgt hij het ene na het andere keuzemenu; hij moet uren wachten, en áls hij dan iemand aan de lijn krijgt, wordt hem gezegd dat hij op een ánder adres moet zijn. En zo wordt hij van het kastje naar de muur gestuurd. Hij loopt vast in het systeem. Niemand luistert naar hem, niemand gaat met hem in gesprek. Hij wordt niet geholpen. En Daniel vervalt in armoede. Van al die sociale werkers, telefonisten, ordebewakers, en vooral héél veel controleurs, is er niémand die gewoon even met Daniel práát. Het systeem staat dat niét toe. Het systeem vereist optimalisatie, effectiviteit. En de mensen worden vermalen: zowel degenen die er wérken, als degenen die er aankloppen om hulp. Als er nou gewoon één iemand de méns in Daniel had gezien, en met hem had gepraat, dan was het probleem zó opgelost geweest. Als de relatie tussen God en mens wordt losgelaten wordt de mens niet meer als méns gezien.

Ook ons technologische denken reduceert de mens. Al die kennis die we hebben, geweldig natuurlijk daar kunnen we waardevolle dingen mee doen. Maar een gevaar ervan is, dat we de mens gaan zien als een machine. We reduceren ons menszijn tot lichaamsdelen die gerepareerd moeten worden. We spreken over onszelf, alsof we een computer zijn. Ik moet even resetten, zeg ik dan bijvoorbeeld.

Ook het economische denken dat in onze tijd de overhand heeft reduceert ons menszijn. Daarin worden wij mensen gereduceerd tot productiefactor én tot consument. Het gaat om produceren. Ook op terreinen van ons leven, die niets met produceren te maken hebben, zoals de zorg en het onderwijs. En het gaat om cónsumeren. Ik weet niet of het u is opgevallen, hoe geraffineerd reclamefilmpjes tegenwoordig zijn..
'Als je dit product koopt wordt je gezinsleven beter'. Zou het? Het gaat om gewin. Niet om wat goéd is voor óns en voor de wereld ná ons. In dit denken worden we niet meer gezien als mensen, maar worden we slaaf gemaakt. Daar gaat het in de bijbel váák over: mensen, die hun menszijn verliezen, mensen die sláven worden. Blijkbaar is het iets van álle tijden.

In het lied over de schepping, zingen we over de mens die bééld is van Gód, over een mens, die lijkt op Gód. In zijn brief aan de mensen in Efese, zegt Paulus hetzélfde op een andere manier. Hij heeft het over Christus, en over de Geest van Christus. Die leeft ín ons. Wij mensen kunnen zijn als Christus, wij kunnen leven in zíjn Geest. Die Geest is dichtbij ons. Het enige dat we hoeven te doen, is dié geest ruímte te geven. Het enige dat we hoeven te doen, is dié geest de káns te geven om ín ons te groéien. In onze tijd in onze wereld, kunnen wíj een plek scheppen, waarin wij en onze kinderen en onze kleinkinderen kunnen wónen. Het is niet zo gek, vind ik, dat dit ter sprake komt in de advent. In de advent verwachten we de komst van Christus, Dáár zien we naar uít: Naar een wereld waarin de mens méns mag zijn. We zijn allemaal expert in ons eigen geloof. U weet wat uw relatie met God betekent. Ik weet wat míjn relatie met God betekent. 

Maar in ál onze diversiteit hebben we, denk ik, dít  gemeenscháppelijk: De relatie met Gód gaat vóóraf aan álle andere relaties, die werkt dóór in álle ándere relaties, die werkt door in álles. De relatie met God bepaalt wat mij drijft, wat mij draagt, wat ik deel en wat ik doe. Over die laatste twee de komende zondagen meer.
Amen.

2e advent/ Genesis 1 en Ef 3 vers 14 t/m 19