Preek voor zondag 20 januari 2019.
Jesaja 62 vers 1-5, 1 Cor 12 vers 1, 4-11, Joh 2 vers 1-11
Gemeente van Jezus Christus,
Is het u wel eens opgevallen hoeveel aandacht in het nieuws wordt besteed aan Willem Holleeder en andere criminelen? Blijkbaar is er iets wat – laat ik het maar even ‘slechte mensen’ noemen – interessant maakt. Wij als kerkmensen, die toch proberen het goede te doen, moeten in de ogen van anderen, dan wel heel saai zijn. Toch is dat niet míjn ervaring.
Ik kom juist in de kerk altijd heel interessante mensen tegen.
Maar laten we met onze Bijbelteksten beginnen. Nu de Profeten centraal staan, hoor ik weleens: wat zijn die profeten negatief! In zekere zin klopt dat: profeten uiten vaak kritiek.
Maar ik zou hen zeker niet negatief willen noemen. Door hun dagelijkse omgang met God, voelen de profeten zich sterk verbonden met God. Zij worden Zijn getuigen. Zij getuigen van de pijn die God voelt, als de waardigheid van ook maar één mens wordt gekrenkt. En hoe wanhopig ze ook zijn over wat mensen elkaar aandoen, juist de profeten bieden altijd weer hoop.
‘Ik mág niet zwijgen’, zegt de 2e Jesaja in hoofdstuk 62, want ik zie wat God pijn doet. Zijn geliefde land ligt er verlaten bij. Het is een woestenij geworden, want mensen tasten elkaars waardigheid aan en gaan elkaar te lijf.
‘Ik mag niet zwijgen,’ want ik zie de pijn van God: mensen die verharden in hun eigen gelijk,
verstarde mensen, die de ander niet de ruimte geven om zijn eigen weg te zoeken. Ze zien niet dat ook die ander op zoek is naar wat goed is.
Jesaja mag dan misschien kritisch zijn, de evangelist Johannes is dat ook. Eigenlijk heeft hij dezelfde kritiek als Jesaja: het leven en de liefde worden niet meer gevierd. Er is een bruiloft – maar er is geen wijn. Mensen hebben geen vreugde in hun leven.
Ik mág niet zwijgen, zegt Jesaja, want jij Jeruzalem, jij, volk van God, je kunt zóiets móóis zijn.
Je kunt ieder mens recht doen. Je kunt de ander de ruimte geven in haar zoektocht naar het goede. Je bent zo prachtig als in jouw midden de waardigheid van ieder mens hoog wordt gehouden. Jesaja zegt: als er bij jou gerechtigheid is, dan verspreid je een gláns van lícht. Als er bij jou vríjheid is, dan ben je als een brandende fákkel, als een fakkel, die vooropgaat
als er een weg gezocht moet worden in de duisternis. Dan ben jij een bron van inspiratie voor alle volken. Daarom heeft God jou zijn woord gegeven, opdat er een licht van je uitgaat.
God denkt dat jij zo’n licht kunt zijn. Dan word je zo’n prachtige, zo’n koninklijke voorhoofdsband in de hand van jouw God. Dan zul je genoemd worden: God heeft behagen in jou. En zoals een bruidegom verrukt is over zijn bruid, zo zal God verrukt zijn over jou.
Iets soortgelijks lezen we over de bruiloft van Kana. Maria, de moeder van Jezus, zegt tegen de dienaren, ‘doe wat Jezus je zegt’. Dat doen de dienaren en dan wordt het water wijn.
Als wij leven naar de woorden van God wordt er gerechtigheid gedaan, en kunnen mensen in vrijheid samenleven. Dan is er vreugde voor allen. Het Hebreeuwse woord ‘Kana’ betekent: ijveren. Vreugde komt tot stand als mensen luisteren naar het woord van God
en zich beijveren om dat te doen.
Het water dat verandert in wijn is een teken. Het eerste van vele tekenen, die ons laten zien, wat Jezus doet. Nu zijn uur nog niet is gekomen, toont hij dat in dit teken. Als zijn uur wél is gekomen, toont hij dat door te kiezen voor de liefde en het goede, en daaraan vast te houden tot het einde toe. In Hem zien we de waardigheid van de mens. In de hand van God wordt Hij die stralende lichtkrans. Zijn licht straalt wereldwijd.
Ik wil u iets vertellen. In de tijd dat ik studeerde ontmoette ik wel mensen, die vonden dat ik geen predikant kon worden, omdat ik een vrouw ben. Ook bepaalde aanstaande collega’s vonden zichzelf als mannen, duidelijk superieur.
In die tijd heb ik me voorgenomen om nooit over dit onderwerp in discussie te gaan. Ook al waren er in die tijd nog nauwelijks vrouwelijke predikanten, voor mij was het vanzelfsprekend dat ik als vrouw predikant kon zijn. Ik wilde geen tijd verspillen aan een in mijn ogen volstrekt achterhaalde discussie. Ik dacht: ik ga het gewoon doen, en dan zien we wel of ik het wel of niet kan.
In mijn eerste gemeente is mijn vrouw-zijn nooit een punt geweest. Vóór mij was er een mannelijke predikant geweest, die de gemeente in ontreddering had achtergelaten. De kerkgang en de inkomsten van de kerk waren dramatisch teruggelopen. Gelukkig kon ik het vertrouwen van de mensen weer herstellen, en een bloeiende gemeente achterlaten.
In mijn 2e gemeente, in de Betuwe, lag mijn vrouw-zijn ingewikkelder. De omgeving was ‘zwaar’. We maakten deel uit van de classis Bommel, de zwaarste van Nederland. Dan zat ik daar in een zaal met zo’n 60 mannen in zwarte pakken. Enkele van die mannen kende ik nog van mijn studietijd. Zij deden alsof ze mij nog nooit hadden gezien. Zelfs een babbeltje bij de koffie met zo’n verdorven vrouw als ik, durfden ze niet aan.
De gemeente zelf was natuurlijk positief, maar niet iedereen. Nadat ik beroepen was, kwamen op de kennismakingsavond vier vrouwen op mij af. Zij maakten mij duidelijk dat ik het beroep niet kon aannemen. Ik hoorde in het gezin te zijn. Toen ik het beroep had aangenomen, kreeg ik een anonieme dreigbrief. En dat groepje vrouwen heeft een jaarlang geprobeerd mij weg te pesten.
Dan had je nog de mensen die niet naar de kerk gingen, omdat ze mij en de gemeente ‘te licht’ vonden. Als ze ziek waren mocht ik hen wel pastorale zorg geven, maar als ze begraven moesten worden, werd toch een ‘echte’ dominee gezocht.
In ónze gemeente speelt mijn vrouw-zijn gelukkig nauwelijks, maar toch….. Er is – zelfs in 2019 – nog een enkele man, die heel diep van binnen, niet kan verdragen, dat een vrouw een bepaalde rol kan hebben. Ik denk dat er wel vrouwen zijn, die weten wat ik bedoel.
Het doet pijn als je wordt aangevallen, als mensen proberen je onderuit te halen en in een kwaad daglicht stellen. Het doet pijn als je wordt geminacht, of gekleineerd of genegeerd. Het doet pijn als mensen je passeren en een ‘echte’ dominee zoeken.
Als je op grond van je geslacht of je geaardheid of je ras in een hokje wordt geduwd, word je waardigheid als mens aangetast. Jij kan dat niet. Jij mag dat niet. Dat hoor jij niet te doen. Jij moet binnen de lijntjes blijven die ik voor je heb uitgezet.
Ik heb geleerd om hiermee om te gaan. Ik ontdekte dat het gedrag van mensen die dat deden, niets zei over mij of over mijn kwaliteiten. Het zei iets over het gebrek aan ruimte in hun denken.
De hartstocht van God is, dat de waardigheid van ieder mens wordt gezien en gerespecteerd. God wil dat ieder mens recht wordt gedaan. ‘Alles wat de waardigheid van mensen vergroot is goed, alles wat die waardigheid aantast is kwaad.’ God geeft ons de vrijheid, om op zoek te gaan naar het goede.
Ik wil u nog iets vertellen: over een meneer in mijn tweede gemeente.
Hij was tegen een vrouwelijke predikant. Hij had een groot bedrijf en gaf veel geld aan de kerk. Hij dreigde dat stop te zetten toen ik beroepen zou worden. De voorzitter van de kerkrentmeesters heeft meerdere keren met hem daarover gepraat. Uiteindelijk bleef hij zijn bijdrage geven, maar hij kwam nooit in de kerk. Toen werd zijn vrouw ernstig ziek. In die lange periode van haar ziekbed heb ik haar vaak bezocht thuis en in het ziekenhuis. Ik kreeg een goede band met haar, en ik mocht de rouwdienst leiden. Toen kreeg ik ook een goede band met hém. Hij gaf ruiterlijk toe dat hij het fout had gezien. En later, in de gedachtenisdienst, waarin zijn vrouw werd herdacht, kwam hij zelfs op die zondagmorgen in de kerk. Een verhaal voor de kinderen, het aansteken van kaarsen – dat vond hij maar niets.
Dat wist ik. Maar die waren er natuurlijk wél. Na die dienst vertelde hij me, dat juist het verhaal voor de kinderen en het aansteken van de kaarsen hem het mééste hadden ontroerd.
Ik was niet blij met de Nasville verklaring, omdat die de waardigheid van mensen kwetst én omdat die, zoals al zo vaak gebeurt, de vooroordelen van buitenstaanders over de kerk bevestigt. Het enige wat wij kunnen doen, denk ik, is duidelijk maken waar wij voor staan en daarnaar handelen. Dat betekent dat we volharden in de liefde van God voor alle mensen, en proberen ieders waardigheid te vergroten. Dus ook die van de ondertekenaars van die verklaring. De Geest van God, die in ons werkt, is te herkennen als ons doen en laten de ander ten goede komt. Dan zal er een licht van ons uitgaan, en de wijn van de vreugde zal overvloedig stromen.
En ter geruststelling misschien: heus, ook die zware hoek van de kerken is in beweging.
Dát maakt de mensen in de kerk zo interessant. Zij hebben niet de waarheid in pacht.
Zij zijn niet verstard. Allemaal zijn zij op zoek naar het goede. Zij blijven verrassen.
Je kunt véél zeggen over de kerk, maar je kunt niét zeggen dat kerkmensen sáái zijn. Amen.